ECLI:NL:RBZWB:2024:7115
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen in het kader van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende uit Hongarije tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen was vastgesteld van 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissing in de uitspraak op bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende via een digitale beeldverbinding aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door mr. drs. [inspecteur]. De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen correct heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur dit juist heeft gedaan, omdat de belanghebbende in de periode dat hij in Nederland woonde en werkte, verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. De rechtbank oordeelt dat de premieplichtige periode terecht is vastgesteld op 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020, en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is.
De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, en openbaar gemaakt op 21 oktober 2024. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.