ECLI:NL:RBZWB:2024:7115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/2579
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen in het kader van de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende uit Hongarije tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen was vastgesteld van 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissing in de uitspraak op bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende via een digitale beeldverbinding aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door mr. drs. [inspecteur]. De rechtbank heeft beoordeeld of de inspecteur de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen correct heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de inspecteur dit juist heeft gedaan, omdat de belanghebbende in de periode dat hij in Nederland woonde en werkte, verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. De rechtbank oordeelt dat de premieplichtige periode terecht is vastgesteld op 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020, en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, en openbaar gemaakt op 21 oktober 2024. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit Hongarije, belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 februari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. In die aanslag heeft hij (onder meer) de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen vastgesteld op de periode 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2020. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de in de aanslag vastgestelde premieplichtige periode voor de volksverzekeringen gehandhaafd.
1.3.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende (via een digitale beeldverbinding) en namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen in 2020 tot een juiste periode heeft vastgesteld.
3. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen niet op een te lange periode heeft vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende staat in de basisregistratie personen (brp) in de periode 23 juli 2018 tot en met 15 oktober 2020 ingeschreven op een adres in [plaats], Nederland. Vanaf 16 oktober 2020 staat hij ingeschreven op een adres in Hongarije.
4.1.
Belanghebbende heeft in 2020 tot 29 mei 2020 in Nederland gewerkt bij een werkgever. Van die werkgever heeft hij loon ontvangen.
4.2.
De inspecteur heeft in de aanslag IB/PVV 2020 de premieplichtige periode vastgesteld op de periode 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020.

Motivering

5. Belanghebbende voert aan dat de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen in het jaar 2020 moet worden vastgesteld op de periode 1 januari tot en met 29 mei 2020. Dat betreft de periode dat hij in Nederland werkte. Per 30 mei 2020 had hij geen inkomen meer in Nederland, had hij zich in Hongarije voor ziektekosten verzekerd en verder weigerde het UWV hem vanaf die datum een WW-uitkering, omdat hij volgens het UWV vanaf die datum in Hongarije zou wonen.
5.1.
De inspecteur stelt dat de premieplichtige periode ten grondslag liggend aan de aanslag IB/PVV 2020 juist is vastgesteld op de periode 1 januari tot en met 15 oktober 2020. Onder verwijzing naar de verordening die ziet op de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels [1] (de verordening) stelt de inspecteur dat voor de premieplichtige periode is aangesloten bij de inschrijving van belanghebbende in het brp. In de periode dat belanghebbende in Nederland woonde is hij namelijk op grond van de verordening in Nederland verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen, aldus de inspecteur.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De verordening die de inspecteur noemt is volgens de rechtbank op belanghebbendes situatie van toepassing. Dat betekent allereerst dat belanghebbende in de periode dat hij in Nederland woont en werkt (de periode 1 januari 2020 tot en met 29 mei 2020) verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen in Nederland op grond van artikel 11, derde lid, sub a van de verordening. Voor de periode dat belanghebbende geen inkomen meer in Nederland verdiende, maar nog wel in Nederland woonde, is hij op grond van de verordening ook nog verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen in Nederland. Dat bepaalt namelijk artikel 11, derde lid, sub e van die verordening. Ondanks dat het UWV kennelijk van mening was dat belanghebbende per 1 juni 2020 niet meer in Nederland woonde heeft belanghebbende zich pas per 16 oktober 2020 als inwoner van Nederland uitgeschreven, en ook heeft belanghebbende niet gesteld dat hij al eerder dan die datum niet meer in Nederland woonde. Om die reden is de inspecteur bij deze stand van zaken er naar het oordeel van de rechtbank terecht van uitgegaan dat belanghebbende in de periode tussen 30 mei 2020 en 16 oktober 2020 nog in Nederland woonde. Dat betekent dat op grond van de verordening ook in die periode belanghebbende voor de volksverzekeringen in Nederland verplicht verzekerd was, en daarom premieplichtig was. De inspecteur heeft de premieplichtige periode voor de volksverzekeringen voor het jaar 2020 daarom terecht vastgesteld op de periode 1 januari 2020 tot en met 15 oktober 2020. Het beroep van belanghebbende slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 21 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.