ECLI:NL:RBZWB:2024:7171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/414701 FA RK 23-4719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot AOW-gerechtigden en koopsompolissen als inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een echtpaar dat in 1992 in Tilburg is gehuwd. Beide partijen zijn AOW-gerechtigd en hebben een verzoek ingediend voor echtscheiding en partneralimentatie. De man verzoekt om echtscheiding en de vrouw vraagt om een onderhoudsbijdrage van € 753 per maand. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 augustus 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en dat de verzoeken tot echtscheiding gegrond zijn. Bij de beoordeling van de partneralimentatie heeft de rechtbank gekeken naar de financiële situatie van beide partijen, waarbij de AOW-uitkeringen en pensioenuitkeringen zijn meegenomen. De vrouw heeft ook koopsompolissen, waarvan de uitkeringen door de Belastingdienst als inkomen worden gezien, maar de vrouw betoogt dat deze als privévermogen moeten worden aangemerkt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitkeringen van de koopsompolissen als inkomen moeten worden meegenomen in de alimentatieberekening. De rechtbank heeft het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen vastgesteld en de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekend op € 3.081 netto per maand. Na aftrek van haar eigen inkomen, heeft de rechtbank de aanvullende behoefte van de vrouw vastgesteld op € 416 netto per maand.

De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij in staat is om € 577 per maand te betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot alimentatie toegewezen en de echtscheiding uitgesproken, waarbij de man moet voldoen aan de alimentatieverplichting vanaf de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414701 FA RK 23-4719
datum uitspraak: 30 augustus 2024
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.M.G. Cox,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.J.W. Vugs.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 oktober 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlage;
- het op 1 december 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- het op 22 december 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van mr. Cox van 8 juli 2024, met bijlagen;
- de brief van mr. Vugs van 31 juli 2024, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij zijn op [datum] 1992 in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting);
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt echtscheiding.
3.2.
De vrouw verzoekt:
- echtscheiding;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 753,= per maand met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, althans met een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Het verzoek echtscheiding ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.
Partneralimentatie
4.2.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.3.
De man kan zich niet verenigen met dit verzoek van de vrouw. Hij betwist de behoeftigheid van de vrouw alsmede de door haar becijferde aanvullende huwelijksgerelateerde behoefte. Verder heeft hij onvoldoende draagkracht om het voor de vrouw verzochte bedrag te betalen.
4.4.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.5.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is in beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen. Volgens de vrouw dient uit te worden gegaan van de inkomens van partijen in 2023 en volgens de man in 2022. De rechtbank gaat uit van het jaar 2022, zijnde het laatste volledige jaar voor het uiteengaan van partijen.
4.6.
Wat betreft de becijfering van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man tijdens de samenleving zijn partijen het erover eens dat moet worden uitgegaan van zijn AOW-uitkering ter hoogte van € 11.500,= per jaar in 2022 en zijn pensioenuitkeringen ter hoogte van € 27.465,= per jaar in 2022 (€ 2.408,= per jaar van Goudse Levensverzekeringen en € 25.057,= per jaar van Pensioenfonds Zorg & Welzijn). In fiscaal opzicht houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en ouderenkorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man ten tijde van de samenleving op een bedrag van € 2.610,= per maand.
4.7.
Wat betreft de becijfering van het NBI van de vrouw tijdens de samenleving zijn partijen het erover eens dat moet worden uitgegaan van haar AOW-uitkering ter hoogte van € 11.500,= per jaar in 2022 en haar pensioenuitkering van Pensioenfonds Zorg & Welzijn. Uit het door de vrouw overgelegde aangifterapport inkomstenbelasting 2022 volgt dat deze in dat jaar € 4.171,= bedroeg.
4.8.
Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van het NBI van de vrouw daarnaast rekening moet worden gehouden met de uitkeringen van koopsompolissen die zij sinds 1 maart 2021 ieder kwartaal ontvangt van Nationale Nederlanden.
4.9.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat hier geen rekening mee moet worden gehouden. Deze koopsompolissen zijn aangekocht met het geld dat zij ontving van haar broer na verkoop van haar aandelen in het accountantskantoor van haar familie. Vanwege fiscale redenen heeft de vrouw ervoor gekozen deze koopsompolissen niet ineens in respectievelijk 2019 en 2021 te laten uitkeren, maar in driemaandelijkse termijnen. De uitkeringen worden weliswaar door de Belastingdienst gezien als inkomen, maar het betreft in feite vermogen. Als zij het destijds in één keer had laten uitkeren was het in het kader van de partneralimentatie immers als vermogen aangemerkt. Nu partijen in hun huwelijkse voorwaarden een koude uitsluiting zijn overeengekomen, betekent dit dat het vermogen in de vorm van koopsompolissen ook als privévermogen van de vrouw heeft te gelden. Partijen hebben nooit van dit bedrag geleefd, de vrouw heeft elke uitgekeerde termijn steeds naar haar spaarrekening overgestort, en zij vrouw heeft het geld hard nodig om de woning te kunnen onderhouden bij gebrek aan voldoende inkomen.
4.10.
De man stelt zich op het standpunt dat de uitkeringen van de koopsompolissen wel moeten worden meegenomen bij de berekening van het NBI van de vrouw. Dit moet namelijk worden gezien als inkomen. De vrouw heeft deze koopsompolissen aangekocht met de intentie het te zijner tijd te laten uitkeren als vorm van aanvullend pensioen. Dit geeft de vrouw zelf ook aan. Daarnaast wordt er inkomstenbelasting over gerekend. In reactie op het standpunt van de vrouw dat partijen niet van deze uitkeringen hebben geleefd geeft de man aan dat zij wel over dat bedrag konden beschikken tijdens hun samenleving.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat de uitkeringen van de koopsompolissen moeten worden aangemerkt als inkomen, welk inkomen moet worden meegenomen in de alimentatieberekening en overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw de koopsompolissen heeft aangekocht met de intentie deze te laten uitkeren als extra pensioen, nadat partijen zouden stoppen met werken, om de daarmee gepaard gaande inkomensterugval op te vangen. De rechtbank wijst op het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van de vrouw waarin zij heeft aangegeven dat het de bedoeling was dat zij met die uitkeringen “
haar oude dag warm kan doorbrengen”. Ook op de mondelinge behandeling heeft de vrouw bevestigd dat deze polissen zijn aangekocht zodat partijen wat meer geld zouden hebben als zij niet meer zouden werken. De rechtbank begrijpt dat als de vrouw de koopsompolissen in 2019 en 2021 ineens had laten uitkeren, deze uitkeringen (mogelijk) aangemerkt waren als privévermogen en vanwege de huwelijkse voorwaarden buiten de verdeling zouden zijn gebleven. Echter, zij heeft (om fiscale redenen) ervoor gekozen om de koopsompolissen in delen te laten uitkeren. Het gevolg van deze keuze is dat deze uitkeringen nu worden aangemerkt als inkomen. Dit wordt bevestigd door de overgelegde aangiftes inkomstenbelasting. Hieruit volgt dat er inkomstenbelasting wordt gerekend over deze uitkeringen. De rechtbank overweegt nog dat de vraag of partijen tijdens hun samenleving van deze periodieke uitkeringen hebben geleefd niet relevant is. Ingevolge voormelde aanbevelingen gaat het er bij de berekening van het NBGI immers om welk bedrag partijen beschikbaar hadden om van te leven. Ook al stonden de uitkeringen op een spaarrekening van de vrouw, ze waren wel beschikbaar voor partijen. In dat verband wijst de rechtbank er nog op dat ook niet bekend is of de inkomsten van de man, die immers volledig worden meegenomen in de berekening van het NBGI, wel helemaal zijn opgesoupeerd, of dat hij hier ook van heeft gespaard. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de uitkeringen van de koopsompolissen van Nationale Nederlanden ter hoogte van € 13.289,= per jaar meenemen bij de berekening van het NBI van de vrouw.
4.12.
In fiscaal opzicht wordt bij de berekening van het NBI van de vrouw verder rekening gehouden met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting en ouderenkorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van de samenleving op een bedrag van € 2.067,= per maand.
4.13.
Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan op € 4.677,= per maand.
4.14.
Het aandeel van de vrouw in genoemd netto gezinsinkomen bedraagt de helft van dit bedrag, zijnde € 2.338,50 per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekent op € 2.806,= netto per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexeringen bedraagt die behoefte nu € 3.081,= netto per maand.
Aanvullende behoefte van de vrouw
4.15.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen.
4.16.
Partijen zijn het erover eens dat voor de becijfering van het huidig NBI van de vrouw moet worden uitgegaan van een AOW-uitkering ter hoogte van € 19.413,= per jaar en een pensioenuitkering van Pensioenfonds Zorg & Welzijn ter hoogte van € 4.513,= per jaar.
4.17.
Ook in het kader van de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw is tussen partijen in geschil of de uitkeringen van koopsompolissen aan de vrouw moeten worden meegenomen. De rechtbank zal ook voor de becijfering van het NBI van de vrouw in het kader van de aanvullende behoefte rekening houden met de uitkeringen van de koopsompolissen ter hoogte van € 13.289,= per jaar, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 4.11.
4.18.
In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 2.665,= per maand.
4.19.
De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen NBI, aldus € 416,= netto per maand. Dit komt neer op € 743,= bruto per maand.
Draagkracht van de man
4.20.
Wat betreft de berekening van het NBI van de man zijn partijen het erover eens dat moet worden uitgegaan van een AOW-uitkering van € 19.413,= per jaar en pensioenuitkeringen van € 28.714,= per jaar. In fiscale zin houdt de rechtbank rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting. Verder is de op aanslag te betalen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet in aanmerking genomen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 3.130,= per maand.
Woonlasten
4.21.
De man heeft aangevoerd dat, in afwijking van het woonbudget, moet worden uitgegaan van zijn werkelijke woonlasten, nu deze aanmerkelijk hoger zijn dan het woonbudget. De man had geen andere keuze dan zijn huidige woning te accepteren gelet op de woningmarkt. Ook was hij genoodzaakt een garage te huren, nu hij een grote aanhanger heeft en veel gereedschap. Deze woonlasten zijn niet verwijtbaar en niet vermijdbaar.
4.22.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is af te wijken van het woonbudget. Volgens haar zijn de hoge woonlasten van de man verwijtbaar en vermijdbaar. De man is in juli onverwacht bij de vrouw weggegaan en had begin augustus al deze woning. Verder huurt hij nu een gezinswoning, terwijl een klein appartement voldoende zou zijn en goedkoper. Door de man is niet aangetoond dat de hoge woonlast noodzakelijk is. Verder is ook de huur van een garage niet noodzakelijk. Hij heeft wel een aanhanger, maar gebruikt deze niet. Wat betreft de energielasten heeft de man slechts stukken overgelegd waaruit een voorschot blijkt, gebaseerd op de vorige bewoner(s). Hier kan geen rekening mee worden gehouden.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet heeft onderbouwd dat zijn hoge woonlasten niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. De vrouw heeft onweersproken aangevoerd dat de man in juli is vertrokken en in augustus al een nieuwe woning had gevonden. Ook heeft de man aangegeven dat hij tijdelijk bij familie kon verblijven. De noodzaak om zo snel deze relatief dure woning te accepteren is door de man niet onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat hij ingeschreven heeft gestaan bij een wooncorporatie, op welke woningen hij heeft gereageerd en wat zijn alternatieven waren. Ook wat betreft de huur van de garage heeft de man niet onderbouwd dat deze lasten niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Met de huur van een gezinswoning voor één persoon moet er voldoende ruimte zijn voor de opslag van gereedschap. Daarnaast is niet gebleken dat er voor de aanhanger geen alternatieve stalling met lagere kosten te vinden was. Wat betreft de door man opgevoerde energielasten, die gebaseerd zijn op een voorschotbedrag, geldt dat het bedrag van € 173,= per maand erg hoog voor een eenpersoons huishouden. De man moet geacht worden met een lager maandelijks bedrag aan energiekosten toe te kunnen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank niet afwijken van het forfaitaire systeem wat betreft de woonlasten en uitgaan van het woonbudget zoals dat volgt uit de alimentatieberekening.
Overige lasten
4.24.
Verder moet volgens de man rekening worden gehouden met herinrichtingskosten ter hoogte van € 125,= per maand, advocaatkosten van € 114,= per maand en kosten van een huishoudelijke hulp van € 100,= per maand. De man heeft nagenoeg alle inboedelgoederen bij de vrouw moeten achterlaten en een nieuwe inboedel moeten aanschaffen. Hiervoor, en voor de betaling van de kosten van zijn advocaat in deze procedure, heeft hij een lening afgesloten. Hij moet elke maand een bedrag van € 170,= aflossen op die lening. Daarnaast heeft hij een vanwege zijn gezondheid een beroep moeten doen op huishoudelijke hulp. Daarvan kunnen geen stukken worden overgelegd.
4.25.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen rekening moet worden gehouden met de door de man opgevoerde overige lasten. Zij betwist dat de man een lening is aangegaan voor de kosten van herinrichting van zijn woning en de kosten van zijn advocaat. Er wordt ter onderbouwing daarvan enkel een schuldverklaring overgelegd en bankafschriften waaruit volgt dat de man in mei vijf termijnen heeft afgelost. Er is geen informatie bekend over de aflossing voor en na die periode.
4.26.
De rechtbank zal geen rekening houden met de kosten van huishoudelijke hulp. De man heeft het bestaan en de noodzaak van deze lasten namelijk niet onderbouwd, waardoor niet vastgesteld kan worden dat deze lasten niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn.
4.27.
De rechtbank zal wel rekening houden met herinrichtingskosten en advocaatkosten. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de man die kosten heeft en dat deze niet vermijdbaar en niet verwijtbaar zijn en overweegt daartoe als volgt. Tussen partijen staat vast dat de man een nieuwe woning heeft betrokken. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling weliswaar aangegeven dat de man niet heeft gevraagd om afgifte van inboedelgoederen, maar zij heeft ook aangegeven dat de inboedelgoederen in de woning haar privégoederen zijn en dat de man deze daarom niet had meegekregen als hij erom had verzocht. Nu de man een nieuwe woning heeft betrokken en slechts een beperkt aantal inboedelgoederen heeft meegenomen, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat hij kosten heeft moeten maken voor de inrichting van zijn nieuwe woning. Daarnaast staat ook vast dat de man geen aanspraak kan maken op een toevoeging en kosten heeft moeten maken voor zijn advocaat in deze procedure. De rechtbank ziet, gelet op het bedrag dat de man maandelijks aflost, aanleiding rekening te houden met extra lasten ter hoogte van € 170,= per maand.
4.28.
Rekening houdend met voormelde financiële gegevens becijfert de rechtbank de draagkracht van de man volgens de tabel op € 364,= netto per maand, oftewel € 577,= bruto per maand.
Conclusie
4.29.
Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om € 577,= per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan hem toegekend. Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum] 1992 in de gemeente Tilburg met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 577,= (vijfhonderdzevenenzeventig euro) per maand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.