ECLI:NL:RBZWB:2024:7191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
10701680 CV EXPL 23-3061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldig handelen van voormalig bewindvoerder met betrekking tot PGB-budget en zorgovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de aansprakelijkheid van een voormalig bewindvoerder, [gedaagde 2], voor onbetaalde facturen van zorg verleend aan [rechthebbende] door [eiser]. De voormalig bewindvoerder had de zorgplicht om het vermogen van [rechthebbende] te beschermen en had een zorgovereenkomst ondertekend met [eiser] zonder voldoende PGB-budget te waarborgen. De rechter oordeelde dat [gedaagde 2] onzorgvuldig heeft gehandeld door de zorgovereenkomst aan te gaan, terwijl zij op de hoogte was van de financiële situatie en het tekort aan PGB-budget. Hierdoor kon de schuld niet ten laste van het vermogen van [rechthebbende] worden betaald. De kantonrechter heeft [gedaagde 2] veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen van € 15.840,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 933,40. Tevens is [gedaagde 2] veroordeeld in de proceskosten van € 1.752,23. De rechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [eiser] het vonnis kan uitvoeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10701680 \ CV EXPL 23-3061
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf van eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
1.
[gedaagde 1] B.V., IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER VAN ONDER BEWINDGESTELDE [rechthebbende],
te [plaats 2] ,
voorheen procederende bij haar [medewerker] ,
thans als gemachtigde: mr. M. Ozgul,
2.
[gedaagde 2] B.V. PRO SE,
te [plaats 3] ,
gemachtigde: mr. M.A. Schoenmaker,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de bewindvoerder, [rechthebbende] en [gedaagde 2] .

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om niet betaalde facturen voor zorg die door [eiser] verleend is aan [rechthebbende] .
1.2.
De kantonrechter zal [gedaagde 2] veroordelen tot betaling van de facturen en zal hieronder uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 november 2023;
- de mondelinge behandeling van 25 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de conclusie van antwoord van de bewindvoerder;
- de akte aan de zijde van [eiser] ;
- het e-mailbericht van mr. Orzul waarin hij zich stelt als gemachtigde van [rechthebbende] .
3. De feiten
3.1.
Op 11 mei 2021 is [gedaagde 2] met ingang van 12 mei 2021 benoemd tot bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [rechthebbende] .
3.2.
[rechthebbende] is in de periode januari 2022 tot en met 31 juli 2022 drie dagen per week van 08.30 uur tot 16.30 uur individueel begeleid door [dagbesteding] . [gedaagde 2] heeft vanuit het PGB over die periode een bedrag van € 42.720,00 betaald aan [dagbesteding] .
3.3.
De moeder van [rechthebbende] heeft 29 uur per week zorg aan [rechthebbende] verleend. Op basis van een zorgovereenkomst tussen haar en [rechthebbende] ontvangt zij hiervoor € 2.479,50 per maand (exclusief 8% vakantiegeld). De toekenningsbeschikking WLZ hiervoor is geldig vanaf 1 januari 2022. De moeder van [rechthebbende] heeft over het gehele jaar 2022 betaald gekregen.
3.4.
Bij beschikking van 19 augustus 2022 is over het jaar 2022 een PGB toegekend voor € 76.172,48, waarvan een bedrag van € 7.902,49 voor “Extra kosten thuis”. Het PGB is toegekend op basis van zorgzwaartepakket 6VG, hetgeen inhoudt: Verstandelijke Gehandicaptenzorg gradatie 6.
3.5.
Op 7 september 2022 is er tussen [eiser] en [rechthebbende] een zorgovereenkomst gesloten, omdat [rechthebbende] meer begeleiding nodig heeft. De zorgovereenkomst is ondertekend door [rechthebbende] . Ook de heer [naam] (hierna: “ [naam] ”) heeft namens [gedaagde 2] de overeenkomst digitaal via het PGB-portaal ondertekend. Uit hoofde van die overeenkomst verleent [eiser] vijf dagen per week individuele begeleiding en persoonlijke verzorging aan [rechthebbende] .
3.6.
Als gevolg van die nieuwe zorgovereenkomst is de zorgovereenkomst tussen [rechthebbende] en zijn moeder gewijzigd. Pas op 22 augustus 2023 wordt die gewijzigde overeenkomst door de moeder van [rechthebbende] (en haar [bewindvoerder] ) getekend.
3.7.
Op 22 oktober 2022 is een gewijzigde toekenningsbeschikking afgegeven dat het PGB over 2022 is verhoogd naar € 85.337,50.
3.8.
[gedaagde 2] heeft de facturen van [eiser] met betrekking tot de zorg aan [rechthebbende] over de maanden oktober (€ 10.080,00) en december 2022 (€ 5.760,00) onbetaald gelaten.
3.9.
Op 2 december 2022 hebben [eiser] en [gedaagde 2] een brief ondertekend waarin de navolgende afspraak is opgenomen:

De openstaande facturen van oktober 2022 en december 2022 blijven op het PGB portaal staan. Desbetreffende openstaande facturen worden voor 31 januari 2023 voldaan door [gedaagde 2] . Hierna zal samen worden gekeken hoe het PGB budget van 2023 zal worden ingezet, om herhaling van deze gebeurtenis (onvoldoende saldo bij client om afgesproken zorg te kunnen betalen) te voorkomen.”.
3.10.
Tussen [eiser] en [gedaagde 2] zijn vervolgens diverse mailberichten verstuurd. In de mail van 20 januari 2023 van [gedaagde 2] valt te lezen: “
Ik kan de facturen niet laten uitbetalen op deze manier. Het systeem plaatst ze toch in 2022 en dan krijg ik gelijk de melding dat er geen budget is.”. In een mail van 25 januari 2023 en in een telefonisch onderhoud heeft [gedaagde 2] een betalingsvoorstel gedaan van respectievelijk € 100,00 en € 150,00 per maand. [eiser] is daar niet mee akkoord gegaan.
3.11.
Bij beschikking van 14 december 2023 is [gedaagde 2] ontslagen als bewindvoerder en [gedaagde 1] benoemd tot bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [rechthebbende] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert een bedrag van € 15.840,00 voor twee onbetaalde facturen en een bedrag van € 933,40 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] vordert ook een veroordeling in de proceskosten en hij wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[eiser] stelt dat er zorg is verleend aan [rechthebbende] , zodat op grond van de overeenkomst die zorg betaald moet worden. Er is onvoldoende PGB-budget aangevraagd. [eiser] kreeg – ondanks meerdere verzoeken – ook geen duidelijkheid wat er nog aan PGB budget resteerde voor het jaar 2022. Een afspraak dat de facturen voor de verleende zorg voor 31 januari 2023 betaald zouden worden is niet nagekomen. Daarnaast is [gedaagde 2] aansprakelijk voor de vordering wegens een onrechtmatige daad. Een bewindvoerder kan aansprakelijk zijn tegen een derde, in onderhavig geval, [eiser] , wegens het schenden van de zorgvuldigheidsnorm. [gedaagde 2] had als taak een toereikend PGB budget beschikbaar te krijgen, hetgeen niet is gebeurd. Wanneer [gedaagde 2] zou doorrekenen, had zij kunnen weten dat niet aan de betalingsverplichting aan [eiser] had kunnen worden voldaan. [eiser] verwijst naar diverse uitspraken (van het Gerechtshof Leeuwarden 12 april 20211 (ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2772, Gerechtshof Leeuwarden 15 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5747), Centrale Raad van Beroep 22 maart 2017
( ECLI:NL: CRVB:2017:1123) en van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2021 (ECLI:NL: RB:2021:5302) waarin wordt geoordeeld dat het tot de taak van de bewindvoerder hoort om PGB budget aan te vragen en te beheren.
4.3.
De bewindvoerder voert verweer en vindt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen ten aanzien van [rechthebbende] . Hij wil dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld.
Er is zorg verleend door [eiser] aan [rechthebbende] , terwijl bij [eiser] niet bekend was welk PGB budget beschikbaar was. [gedaagde 2] had bovendien aan [eiser] kenbaar moeken maken dat er tekorten waren, zodat de situatie dat een nota onbetaald bleef niet zou kunnen ontstaan. De niet betaalde nota’s kunnen dan ook niet aan [rechthebbende] worden toegerekend, aldus de bewindvoerder.
4.4.
[gedaagde 2] voert aan dat de moeder van [rechthebbende] in de periode september 2022 tot en met december 2022 ten onrechte een te hoog bedrag heeft ontvangen uit het PGB budget van [rechthebbende] van de Sociale Zekerheidsbank (SVB). Dit op basis van een zorgovereenkomst die niet meer aansluit op de werkelijkheid, omdat er in september 2022 een zorgovereenkomst met [eiser] is gesloten voor meer uren aan zorg en de moeder van [rechthebbende] minder zorg hoefde te verlenen. De SVB vordert het teveel betaalde bedrag aan de moeder van [rechthebbende] terug, maar dit komt niet ten goede aan [rechthebbende] . Daarnaast heeft [gedaagde 2] geprobeerd de facturen met het PGB budget voor het jaar 2023 te betalen, maar dit was niet mogelijk. [gedaagde 2] stelt zich nog op het standpunt dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Welke gedragingen aan het onrechtmatig handelen ten grondslag liggen is ook niet gespecificeerd door [eiser] . [gedaagde 2] heeft bovendien het maximale PGB aangevraagd voor [rechthebbende] . Daarbij moeten de facturen uit het vermogen van [rechthebbende] betaald worden. Nergens blijkt uit dat die facturen niet meer betaald kunnen worden (middels een betalingsregeling) uit dat vermogen. Tot slot was [eiser] in ieder geval vanaf 1 december 2022 al op de hoogte van de financiële situatie van [rechthebbende] en het overgebleven PGB budget over 2022, aangezien op 2 december 2022 een brief met afspraken is opgesteld. Kosten die daarna zijn gemaakt zijn geen schade en dienen op grond van 6:101 BW voor eigen rekening van [eiser] te komen.

5.De beoordeling

5.1.
[eiser] vordert hoofdelijk, althans primair om [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom en kosten, en subsidiair om de bewindvoerder, althans [gedaagde 2] en de bewindvoerder tot betaling van de hoofdsom en kosten.
Zorgovereenkomst niet nagekomen
5.2.
Vast staat dat aan [rechthebbende] zorg is verleend door [eiser] en dat er twee facturen onbetaald zijn gebleven. Op grond van de zorgovereenkomst komen de openstaande facturen in beginsel ten laste van het vermogen van [rechthebbende] . In dit geval is de kantonrechter van oordeel dat die kosten voor zorg ten laste van [gedaagde 2] moeten komen.
5.3.
Uit artikel 1:441 BW volgt namelijk dat de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende ( [rechthebbende] ) in en buiten rechte vertegenwoordigt. [gedaagde 2] heeft de zorgovereenkomst mede ondertekend. Zij had - als bewindvoerder – de zorgplicht dat er geen schulden zouden ontstaan en de plicht om ervoor zorg te dragen dat de facturen die [rechthebbende] kreeg voor de zorg die hij ontving uit de daartoe toereikende PGB budgetten betaald konden worden. Dit heeft [gedaagde 2] nagelaten.
Onrechtmatige daad [gedaagde 2] jegens [eiser]
5.4.
Vooropgesteld wordt – zoals in de uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2021:5302) is overwogen – dat het beschermingsbewind strekt tot het volledige bewind over het vermogen van een rechthebbende (in dit geval [rechthebbende] ) en tot betaling van al zijn lasten vanuit zijn vermogen. Het bewind wordt ingesteld in het belang van de rechthebbende. Er zijn echter ook omstandigheden denkbaar dat de bewindvoerder ook een zekere zorg moet betrachten tegen derden die betrokken zijn bij de voor rechthebbende noodzakelijke verzorging of begeleiding. Hierbij is het doel van het beschermingsbewind het uitgangspunt en de samenhang tussen het belang van de schuldeiser bij beschikbare budgetten en het belang van de rechthebbende bij een goed bewindvoerder. Het is immers in het belang van de rechthebbende dat budgetten worden aangevraagd en dat hij (daardoor en daarmee) toegang heeft en houdt tot voor hem noodzakelijke zorg. De bewindvoerder is hiermee de spil in de verhouding tussen rechthebbende en de zorgverlener. Er kan sprake zijn van schendig van een zorgvuldigheidsnorm door een beschermingsbewindvoerder tegen een derde indien hij tekortschiet in de uitvoering van zijn taak wanneer hiervan onderdeel is het aanvragen van PGB budgetten waaruit voor de rechthebbende noodzakelijke zorg moet worden betaald en hij deze budgetten niet, niet tijdig of onvoldoende aanvraagt terwijl zorg is gecontracteerd en wordt gecontinueerd. De rechter is van oordeel dat in de invulling van deze taak wél een actieve houding van de bewindvoerder mag worden verwacht. De zorg van de bewindvoerder is immers ook het beschikbaar krijgen van budgetten die uiteindelijk strekken tot bescherming/verzorging van de rechthebbende.
5.5.
[gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat zij het maximale PGB budget voor [rechthebbende] heeft aangevraagd en dat zij nog geprobeerd heeft meer PGB budget te krijgen. [gedaagde 2] heeft er dan ook alles aan gedaan om PGB budget betaald te krijgen. Dit is niet gelukt is, omdat het zorgprofiel ongewijzigd is gebleven. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 2] bij de uitoefening van haar bevoegdheden als bewindvoerder van [rechthebbende] onzorgvuldig heeft gehandeld tegen [eiser] . [gedaagde 2] heeft namelijk het zorgcontract met [eiser] ondertekend, terwijl – zoals ook door [eiser] is gesteld – het bij [gedaagde 2] bij het aangaan van de overeenkomst op 7 september 2022 al bekend was dat er voor 2022 te weinig PGB budget zou zijn voor de diensten van [eiser] . Er was namelijk al € 42.720,00 aan [dagbesteding] betaald over je periode januari tot en met juli 2022 en aan de moeder van [rechthebbende] € 19.836,00
(€ 2.479,50 per maand x 8 maanden ). Dit terwijl er op dat moment in totaal € 76.172,48 aan PGB budget beschikbaar was voor 2022 en er dus al
€ 62.556,00 was besteed en nog € 13.616,48 resteerde. De overeenkomst met [eiser] zag op 40 uur per week zorg tegen een tarief van € 60,00 per uur. Dit zou dan voor de periode van 7 september 2022 tot en met 31 december 2022 een uitgave betekenen van € 39.600,00 (40 uur per week x € 60,00 x 16,5 weken) en het nog beschikbare PGB budget dus ruim met € 25.983,52 overstijgen. Dat [gedaagde 2] toch de overeenkomst heeft getekend met [eiser] en zij aan [eiser] geen duidelijkheid heeft verschaft over het nog beschikbare budget voor 2022 wordt als onzorgvuldig aangemerkt. Het feit dat [gedaagde 2] nog heeft geprobeerd het PGB budget voor 2022 te verhogen maakt dat niet anders. Immers, zij heeft pas op 22 oktober 2022 een gewijzigde toekenningsbeschikking ontvangen over 2022. Het had op haar weg gelegen om pas een zorgovereenkomst met [eiser] te tekenen als zij wist dat het PGB budget voor 2022 (verhoogd en) toereikend was. Ook bestaat naar het oordeel van de kantonrechter de onzorgvuldigheid van [gedaagde 2] er uit dat bij het tekenen van de zorgovereenkomst op 7 september 2022 de moeder van [rechthebbende] nog niet had ingestemd met de wijziging van de zorgovereenkomst. Als er op dat moment instemming was geweest, waren er aan haar geen te hoge betalingen uit het PGB budget gedaan, zodat er – alhoewel niet voldoende – nog budget beschikbaar was geweest voor [eiser] . De stelling van [gedaagde 2] dat [eiser] op de hoogte was van de financiële situatie, omdat er nadien op 2 december 2022 schriftelijk afspraken gemaakt zijn over de niet betaalde facturen, maakt nog steeds dat [gedaagde 2] onzorgvuldig heeft gehandeld.
5.6.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat [gedaagde 2] onder die omstandigheden de zorgovereenkomst met [eiser] niet had mogen ondertekenen, maar (het vermogen van) [rechthebbende] had moeten beschermen. Nu [gedaagde 2] haar zorgplicht als bewindvoerder heeft verzaakt en hierdoor verantwoordelijk is dat de schuld niet ten laste van het vermogen van [rechthebbende] betaald kon worden, zal zij veroordeeld worden tot betaling van de openstaande facturen. Omdat het niet aan (de huidige bewindvoerder van) [rechthebbende] toe te rekenen is dat de facturen onbetaald zijn gebleven, zal er geen hoofdelijke veroordeling plaatsvinden en zal de vordering ten aanzien van hem worden afgewezen. [gedaagde 2] zal worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uit de
overgelegde stukken blijkt voldoende dat werkzaamheden zijn verricht ter verkrijging van betaling van de vordering buiten rechte. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering van € 933,40 is daarom toewijsbaar.
Proceskosten
5.8.
[gedaagde 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 111,23
  • griffierecht € 693,00
  • salaris gemachtigde € 812,00 ( 2 punten x tarief € 406,00)
  • nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
--------
Totaal € 1.752,23
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de nakosten wordt toegewezen zoal vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.840,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 januari 2023 tot de dag van algehele betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 933,40,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van € 1.752,23, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
18 september 2024.