ECLI:NL:RBZWB:2024:7201

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
11260562 VV EXPL 24-73 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gaat het om een huurovereenkomst van bedrijfsruimte tussen [eiseres] en [gedaagde]. De gedaagde erkent een huurachterstand van zes maanden, die is opgelopen tot € 11.192,50. De eiseres vordert ontruiming van de bedrijfsruimte wegens deze betalingsachterstand en stelt dat de contractuele boete voor het te laat betalen ook een spoedeisend karakter heeft. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van de eiseres in een bodemprocedure waarschijnlijk zullen worden toegewezen, gezien de erkende huurachterstand en de financiële situatie van de gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, omdat de solvabiliteit van de gedaagde in het geding is. De rechter wijst de vorderingen van de eiseres toe, inclusief de ontruiming van de bedrijfsruimte, de betaling van achterstallige huur, toekomstige huurtermijnen, een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de proceskosten te betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11260562 \ VV EXPL 24-73
Vonnis in kort geding van 17 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [bedrijf van gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

1.1.
In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst van bedrijfsruimte. De vraag die voorligt is of in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde stand zou houden vanwege een huurachterstand van vijf maanden.
1.2.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar vorderingen in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. De kantonrechter zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024 bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Tussen [eiseres] en [naam] (hierna: [naam] ) is met ingang van 1 mei 2022 een huurovereenkomst gesloten betreffende de bedrijfsruimte aan [adres] voor de duur van vijf jaar, en lopende tot 30 april 2027. De huur bedraagt thans € 2.238,50 per maand. Op de overeenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (hierna: algemene bepalingen) van toepassing.
3.2.
Op 22 juni 2022 is de tenaamstelling van de huurovereenkomst gewijzigd van [naam] naar [gedaagde] , met ingangsdatum 1 mei 2022.
3.3.
Op 12 september 2024 was er een huurachterstand van vijf maanden (€ 11.192,50) en ten tijde van de mondelinge behandeling was deze achterstand opgelopen tot zes maanden.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert samengevat - ontruiming van de bedrijfsruimte aan [adres] wegens een betalingsachterstand van vijf maanden in de huur. Nu er sprake is van een zodanige achterstand, rechtvaardigt deze tekortkoming volgens [eiseres] ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure en daarop vooruitlopend heeft [eiseres] een gerechtvaardigd belang bij de ontruiming van de bedrijfsruimte. Daarnaast vordert [eiseres] de contractuele boete voor de keren dat [gedaagde] te laat heeft betaald. Van de drieëndertig termijnen heeft [gedaagde] (in de periode mei 2022 tot en met september 2024) slechts vier termijnen tijdig betaald. [eiseres] vordert ook de buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiseres] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld
4.2.
[gedaagde] erkent de huurachterstand. Er is sprake van financiële onmacht. Zij kan haar overige vaste lasten betalen, maar heeft te weinig omzet om de huur te betalen. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de boete. [gedaagde] erkent dat zij vaker te laat heeft betaald dan op tijd, maar heeft hier meerdere keren met [eiseres] contact over opgenomen. [gedaagde] is vanaf augustus 2023 niet meer actief werkzaam in haar beauty- en haarsalon die in het pand is gevestigd. Zij heeft op dit moment geen inkomen uit arbeid en heeft geen uitkering. [gedaagde] ontvangt wel enkele toeslagen.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
[gedaagde] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat er geen spoedeisend belang is ten aanzien van de contractuele boete. De solvabiliteit van [gedaagde] is namelijk in het geding vanwege het ontbreken van een inkomen. Daardoor bestaat er een kans dat de verhaalsmogelijkheden bij [gedaagde] steeds lastiger worden, zoals ook door [eiseres] betoogd. Dit levert voor alle vorderingen, dus ook de contractuele boete, een spoedeisend belang op. Dat [eiseres] meerdere panden in de verhuur heeft, en dus daaruit inkomsten ontvangt, doet aan de spoedeisendheid van deze vordering niets af. Door de solvabiliteit van [gedaagde] bestaat er een risico dat zij de vorderingen (in een bodemprocedure) niet meer kan betalen en dat levert – ongeacht de andere inkomsten van [eiseres] – een spoedeisend belang op.
Huurachterstand
5.2.
Omdat [gedaagde] de huurachterstand heeft erkend staat vast dat die achterstand nog moet worden betaald. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de vordering tot betaling van de huurachterstand van [eiseres] in een bodemprocedure zal slagen, zodat het gevorderde bedrag aan niet betaalde huurtermijnen van € 11.192,50 zal worden gewezen.
Ontruiming
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat een vordering tot ontruiming in een voorlopige voorziening slechts gerechtvaardigd is als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Ingevolge artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.4.
Vast staat dat [gedaagde] sinds augustus 2024 haar werkzaamheden in de salon niet meer heeft uitgevoerd en dat zij dat ook niet meer wil gaan doen. Ook staat vast dat er sprake is van een betalingsachterstand. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding was er een betalingsachterstand van vijf maanden en ten tijde van de mondelinge behandeling was de huurachterstand opgelopen tot zes maanden. [gedaagde] is dan ook tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Omdat de erkende betalingsachterstand behoorlijk is en bovendien oploopt acht de kantonrechter het voorshands aannemelijk dat de vordering van [eiseres] om de huurovereenkomst te ontbinden en het gehuurde te ontruimen in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat in dit kort geding op dat oordeel vooruit kan worden gelopen. De vordering tot ontruiming van de bedrijfsruimte aan [adres] zal dan ook worden toegewezen
Toekomstige termijnen
5.5.
[eiseres] vordert ook de toekomstige huurtermijnen vanaf 1 oktober 2024 tot de datum dat [gedaagde] het gehuurde heeft verlaten. De kantonrechter zal dit deel van de vordering als onweersproken toewijzen.
Contractuele boete
5.6.
[eiseres] vordert een contractuele boete van € 8.700,00 op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen. Door [gedaagde] is niet weersproken dat zij in de periode mei 2022 tot en met september 2024 de huur negenentwintig keer te laat heeft betaald, en dat de boete in dit geval € 300,00 per maand bedraagt. Dit betekent dat de gevorderde boete toewijsbaar is.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.678,88. Partijen zijn een vergoeding overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. Omdat [gedaagde] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep op bedrijf, mag van de wettelijke regeling worden afgeweken. Daarom zal de vordering worden getoetst aan de oriëntatiepunten in het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijk tarief van € 886,93.
Proceskosten
5.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] -Toorians worden begroot op:
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.384,00
5.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

de kantonrechter in kort geding
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte aan [adres] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met al het hare te ontruimen en ontruimd te houden, alsmede tot afgifte van de sleutels van het gehuurde aan [eiseres] ,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiseres] :
a. a) € 11.192,50 aan achterstallige huur tot en met 1 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
b) € 2.238,50 per maand over iedere (volgende) maand of deel daarvan totdat [gedaagde] het gehuurde heeft verlaten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 886,93 aan buitengerechtelijke kosten,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.384,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.