Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige parkeerkaart op 4 augustus 2022. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene deels gegrond verklaard, waardoor het sanctiebedrag was gematigd tot € 30,- en er een proceskostenvergoeding van € 447,75 was toegekend. De betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter, die de zaak op 30 september 2024 heeft behandeld. De gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, heeft verzocht om een proceskostenvergoeding en heeft aangevoerd dat de beslissing van de officier van justitie niet voldoende onderbouwd was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende vaststond en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, het sanctiebedrag verlaagd tot € 22,50 en de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 7,50 aan de betrokkene terug te betalen. Tevens is een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend, maar de kantonrechter heeft bepaald dat deze vergoeding aan de betrokkene zelf moet worden uitbetaald, conform de wet.