Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van een doorgetrokken streep op de Philipsdam te Bruinisse op 29 juli 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aanwezig was, maar de betrokkene zelf niet. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om aan deze verklaring te twijfelen, ondanks de argumenten van de gemachtigde over de onduidelijkheid van de locatie en de onderbouwing van de proceskostenvergoeding.
De kantonrechter heeft echter ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de boete op 10 augustus 2022 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheid. Daarnaast werd een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan de betrokkene, maar de kantonrechter kon niet ingaan op het verzoek om deze vergoeding aan de gemachtigde uit te betalen, omdat de wet dit niet toestaat.
De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.