Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder de vereiste vergunning. De gedraging vond plaats op 13 mei 2022 te Veere. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 30 september 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.J.T. Berkeljon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, maar de kantonrechter oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het hebben van een geldige vergunning bij de betrokkene ligt.
De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Dit leidde tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast was er een schending van de hoorplicht, omdat de betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit resulteerde in een gedeeltelijk gegrond beroep, waarbij de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie wijzigde en de boete matigde tot € 56,25, met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene.