Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het zodanig op de weg laten staan van een voertuig dat gevaar of hinder voor het verkeer kon ontstaan. De gedraging vond plaats op 29 oktober 2022 te Middelburg. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 30 september 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. M. Lagas, was wel aanwezig. De zittingsvertegenwoordiger, mr. E.J.T. Berkeljon, heeft het verzoek gedaan om het beroep ongegrond te verklaren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt voor de gedraging. De betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat zijn voertuig uitviel en hij het zo veilig mogelijk aan de kant had gezet. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden voor rekening van de betrokkene kwamen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete werd als terecht opgelegd beschouwd.
De kantonrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan.