Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd omdat betrokkene voor zijn bromfiets niet de vereiste verzekering had afgesloten en in stand gehouden, zoals vastgesteld door de RDW op 2 mei 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 30 september 2024, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas, niet aanwezig was. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.J.T. Berkeljon, was wel aanwezig. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was, omdat het voertuig defect was en hij het eerst had moeten repareren voordat hij het kon verzekeren. Betrokkene bevond zich volgens zijn gemachtigde in een overmachtssituatie en had niet anders kunnen handelen.
De kantonrechter oordeelde echter dat uit de stukken in het dossier, met name de gegevens van de RDW, voldoende bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, was verricht. De kantonrechter benadrukte dat het de verplichting van de kentekenhouder is om ervoor te zorgen dat het voertuig verzekerd of geschorst is. Het feit dat het voertuig defect was, ontsloeg betrokkene niet van deze verplichting. De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier.