In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man. De man, wonende in België, heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter, geboren op [geboortedag] 2019. De moeder, die de toestemming weigert, heeft zorgen geuit over de omgang en het gezag, en heeft verzocht om opschorting van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat er geen contra-indicaties zijn voor de erkenning. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot erkenning toegewezen, maar de verzoeken over omgang en gezag aangehouden voor nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is over de zorgen van de moeder en het effect daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en het gezag, en heeft de behandeling van deze verzoeken aangehouden tot 25 februari 2025.