ECLI:NL:RBZWB:2024:7245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/420038 / FA RK 24-1164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek vervangende toestemming tot erkenning en aanhouding verzoeken omgang en gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de man. De man, wonende in België, heeft verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter, geboren op [geboortedag] 2019. De moeder, die de toestemming weigert, heeft zorgen geuit over de omgang en het gezag, en heeft verzocht om opschorting van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van de minderjarige en dat er geen contra-indicaties zijn voor de erkenning. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot erkenning toegewezen, maar de verzoeken over omgang en gezag aangehouden voor nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is over de zorgen van de moeder en het effect daarvan op de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en het gezag, en heeft de behandeling van deze verzoeken aangehouden tot 25 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/420038 / FA RK 24-1164
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
beschikking over vervangende toestemming erkenning, omgang en gezag
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] , België,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
de minderjarige
[de minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
vertegenwoordigd door mr. [de bijzondere curator] in haar hoedanigheid als bijzondere curator,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal in de procedure worden gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 6 maart 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Hendrikx-Heeren van 7 mei 2024 met bijlagen;
- de beschikking van deze rechtbank van 25 juni 2024;
- het verslag van de bijzondere curator van 21 juli 2024;
- het verweerschrift van 19 september 2024.
1.2 De verzoeken zijn mondeling behandeld op 24 september 2024. Bij die behandeling zijn gekomen de man en de moeder, bijgestaan door hun advocaten, en de bijzondere curator. Ook was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.
2. De verzoeken
2.1 De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige] ;
II. de man mede te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
III. een zorg- en contactregeling tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen (in de vorm van een opbouwregeling), zoals omschreven in het verzoekschrift.
2.2 De vrouw refereert zich ten aanzien van het verzoek tot erkenning van [de minderjarige] aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt de verzoeken van de man tot het verkrijgen van het gezag en het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen. Als zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw de omgang tussen de man en [de minderjarige] voorlopig op te schorten.

3.De beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 juni 2024 heeft de rechtbank mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] ten aanzien van het afstammingsverzoek. De rechtbank heeft de bijzondere curator verzocht schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen.
3.2
Op grond van de overgelegde stukken staat het volgende vast:
- de man en de moeder hebben een affectieve relatie gehad;
- op [geboortedag] 2019 is de moeder bevallen van [de minderjarige] ;
- de man heeft aangifte gedaan van de geboorte van [de minderjarige] ;
- de man heeft [de minderjarige] niet erkend;
- op de geboorteakte van [de minderjarige] staat geen vader vermeld;
- de man, de moeder en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
Verzoek vervangende toestemming voor erkenning
Standpunten van partijen
3.3
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] aangegeven dat niet ter discussie staat dat de man de verwekker van [de minderjarige] is. Er zijn geen contra-indicaties tegen deze erkenning. De moeder heeft bevestigd dat niet ter discussie staat dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Zij wilt echter geen toestemming geven aan de man voor de erkenning van [de minderjarige] , omdat zij vindt dat het geen meerwaarde heeft voor [de minderjarige] . De man heeft nimmer een echte vaderrol op zich kunnen nemen. Hij heeft de moeder niet gesteund in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De relatie tussen partijen is zeer moeizaam verlopen met onvoorspelbaar en agressief gedrag vanuit de man, mede door zijn veelvuldig drugsgebruik. De man heeft [de minderjarige] in november 2023 voor het laatst gezien. De moeder heeft daarna geen contact meer toegestaan om [de minderjarige] te beschermen. De moeder heeft over de erkenning tevens meegewogen dat, mocht zij een bijstandsuitkering krijgen, ze dan niet gekort zou worden vanwege de alimentatieplicht door de man. De moeder begrijpt dat het in de lijn der verwachtingen ligt dat de vervangende toestemming voor de erkenning wordt verleend, maar dat betekent niet dat ze hier achter kan staan.
3.4
De bijzondere curator heeft geadviseerd het afstammingsverzoek van de man toe te wijzen. Er is geen risico voor [de minderjarige] of ander beletsel bij de erkenning van [de minderjarige] door de man. De argumenten van de moeder om geen toestemming te geven voor de erkenning zijn van financiële aard en onvoldoende valide. De zorgen van de moeder zien verder op de omgangs- en gezagskwestie en niet zozeer op het afstammingsverzoek. De bijzondere curator acht het in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] dat de man de juridische vader wordt en dat zij weet dat zij een vader heeft die haar wilde erkennen. De bijzondere curator acht het wel van belang dat de rechtbank zich over de erkenning uitspreekt, zodat er niet van rechtswege sprake is van gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] .
3.5
De Raad kan zich vinden in het advies van de bijzondere curator.
De beoordeling
3.6
De rechtbank overweegt als volgt. Vanwege het feit dat de man woonachtig is in België draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek, en zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
3.7
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering internationaal bevoegd kennis te nemen van het verzoek, omdat de minderjarige in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft.
3.8
In artikel 10:95, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat, voor zover hier van belang, de vraag of een erkenning familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen een persoon en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor de erkenning, wordt bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. De man bezit de Nederlandse nationaliteit, dus het Nederlands recht is van toepassing op de vraag of de man bevoegd is om te erkennen.
3.9
In artikel 10:95, derde lid, BW staat dat, voor zover hier van belang, dat ongeacht het in lid 1 toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing. De moeder bezit de Nederlandse nationaliteit, dus het Nederlands recht is van toepassing op de toestemming van de moeder, en daardoor het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning.
3.1
In artikel 1:204, derde lid, BW staat, voor zover hier van belang, dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en die persoon de verwekker is van het kind.
3.11
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is niet gebleken dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] worden geschaad of de ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt bij het verlenen van de vervangende toestemming voor de erkenning van [de minderjarige] door de man. De redenen van de moeder om niet haar toestemming voor de erkenning te verlenen zijn van financiële aard of zien op zorgen omtrent het contact tussen [de minderjarige] en de man. De man is als biologische vader al alimentatieplichtig voor [de minderjarige] . De redenering van de moeder kan daarom door de rechtbank niet worden gevolgd. Daarnaast vormen redenen van financiële aard geen grondslag om de erkenning te weigeren. De andere zorgen die de moeder heeft geuit komen aan bod bij het verzoek om omgang en vormen onvoldoende grondslag om de vervangende toestemming niet te verlenen. De rechtbank acht het in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] dat de man als haar juridische vader wordt geregistreerd.
3.12
De rechtbank zal het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [de minderjarige] dan ook toewijzen. De man moet na het onherroepelijk worden van deze beschikking nog wel naar de gemeente met deze beschikking om de erkenning te laten registreren.
3.13
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.
Verzoeken over gezag en omgang
Standpunten van partijen
3.14
De man legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over een omgangsregeling. Tot enkele maanden geleden hebben partijen wel afspraken kunnen maken, maar sinds november 2023 staat de moeder het contact niet meer toe. Hij verkrijgt ook geen informatie over [de minderjarige] . De man is weggegaan bij de moeder om aan zichzelf te gaan werken. Hij kan begrijpen dat de moeder weinig vertrouwen in hem heeft. De moeder heeft echter geen inzicht in wat hij de afgelopen twee jaar heeft gedaan om zijn leven te verbeteren. Hij heeft zich laten omscholen en werkt sinds een half jaar fulltime. Hij probeert zichzelf een nieuw patroon aan te leren. De man begrijpt dat er niet direct sprake kan zijn van een weekendregeling, daarom wilt hij graag dat er een opbouwregeling wordt vastgesteld om [de minderjarige] te laten wennen. De man is bereid eerst oudergesprekken met de moeder te voeren en begeleide omgang plaats te laten vinden. Met zijn andere dochter uit een eerdere relatie heeft er ook eerst begeleide omgang plaatsgevonden. Hij heeft nu een wekelijkse, structurele omgangsregeling met haar. Hij heeft geen gezag meer over haar. De man wilt graag het gezamenlijk met de moeder het gezag over [de minderjarige] dragen.
3.15
De moeder heeft ter verweer en onderbouwing van haar zelfstandig verzoek aangegeven dat partijen tot de zomer van 2022 hebben samengewoond. De relatie ging erg moeizaam. Er was sprake van onvoorspelbaar en verbaal agressief gedrag door de man, alsmede veelvuldig drugsgebruik. De man heeft eigenlijk nooit voor [de minderjarige] gezorgd. Na de verbreking van de samenwoning was de afspraak dat de man [de minderjarige] mocht zien als hij nuchter was. In de praktijk vond het contact vaak op zaterdagochtend plaats voor enkele uurtje bij de moeder thuis. De man en [de minderjarige] hebben ook leuke momenten gehad, maar het contact verliep zeer moeizaam en erg wisselend. De moeder heeft er in november 2023 in het belang van [de minderjarige] voor gekozen om het contact tussen [de minderjarige] en de man te beëindigen. De emotionele onvoorspelbaarheid van de man had negatieve gevolgen voor de gezondheid van [de minderjarige] . Daarnaast was het lastig voor [de minderjarige] en de moeder dat de man onbetrouwbaar was in het nakomen van de afspraken. De moeder staat niet achter omgang tussen [de minderjarige] en de man. [de minderjarige] is te klein om aan de grillen van de man blootgesteld te worden. Bovendien blowt hij nog steeds. De moeder heeft geen vertrouwen in de man. De gezondheid en het belang van [de minderjarige] staat voorop. De moeder verzoekt daarom de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] op te schorten tot het aantoonbaar beter gaat met de man en [de minderjarige] op een leeftijd is dat zij beter begrijpt wat er speelt en zij zich beter kan uiten wat zij voelt en ervaart. De moeder staat niet achter begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de man, omdat er niet toegewerkt kan worden naar onbegeleide omgang en dit ten koste gaat van [de minderjarige] en haarzelf. Ze ervaart niet de draagkracht, emotioneel en praktisch in verband met de zorg over [de minderjarige] en haar werk, om gesprekken met de man aan te gaan. Ten aanzien van het verzochte gezamenlijke gezag voert zij stellig verweer. Dit zal namelijk zeer nadelig zijn voor partijen en [de minderjarige] . De communicatie tussen partijen is slecht. [de minderjarige] zou klem en verloren raken tussen partijen. De man heeft een dochter uit een eerdere relatie. Zijn gezag over haar is hem ontnomen.
3.16
De Raad heeft aangegeven dat kennis is genomen van het dossier over de andere dochter van de man uit een eerdere relatie. De zorgen van de moeder komen ergens vandaan. De Raad acht het doorgaan in het belang van kinderen dat zij contact hebben met hun beide ouders, maar de ouders moeten wel goed voor het kind kunnen zorgen en het contact moet dan structureel plaatsvinden. De man geeft aan dat hij inmiddels stappen heeft gezet en stabieler is, maar de moeder hier geen kennis van heeft kunnen nemen. De Raad acht begeleide omgang aangewezen. Het zou in het belang van [de minderjarige] zijn als de moeder haar kan ondersteunen om een band met de man aan te gaan. Het is aan de man om het wantrouwen bij de moeder weg te nemen. Daarvoor zouden er oudergesprekken plaats kunnen vinden. De moeder heeft aangegeven geen draagkracht te hebben voor oudergesprekken en de begeleide omgang. Het zou helpend zijn als de moeder hulpverlening voor zichzelf zou zoeken om haar draagkracht te vergroten. Indien een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod niet mogelijk is, adviseert de Raad een raadsonderzoek plaats te laten vinden.
De beoordeling
3.17
De rechtbank overweegt als volgt. De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 7 lid 1 Brussel II
terVerordening). Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op deze verzoeken het Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
3.18
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met degene die een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat en met de niet met het gezag belaste ouder. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.19
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er bij de moeder geen draagvlak is voor verwijzing naar de (jeugd)hulpverlening voor oudergesprekken tussen partijen en, parallel of daarna volgend, begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de man. De rechtbank acht zich op dit moment echter onvoldoende geïnformeerd om al een beslissing te kunnen nemen over een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man of op de door de vrouw verzochte opschorting daarvan. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken van zorgen over het gedrag of de levensstijl van de man, maar het is de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden welk effect dit heeft of kan hebben op (de ontwikkeling van) [de minderjarige] . De man heeft aangegeven dat hij zijn leven heeft aangepast. Echter, ook dit is onvoldoende inzichtelijk voor de rechtbank geworden. Daarnaast is in ieder geval voldoende gebleken dat er veel wantrouwen heerst bij de moeder over de man en dat partijen niet in staat zijn op een constructieve manier te communiceren met elkaar over [de minderjarige] .
3.2
De man heeft, naast een omgangsregeling, verzocht om het gezamenlijk gezag met de moeder over [de minderjarige] . Om in aanmerking te komen voor het gezag moet er eerst sprake zijn van juridisch ouderschap. Het verzoek over het gezag kan daarom pas beoordeeld worden als de man (middels de beslissing over de vervangende toestemming) [de minderjarige] heeft erkend.
3.21
De rechtbank ziet aanleiding om de verzoeken omtrent de omgangsregeling en het gezag aan te houden en de Raad te verzoeken onderzoek in te stellen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
- Welke (al dan niet voorlopige) omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
- Hoe dient de (al dan niet voorlopige) regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
3.22
Daarnaast stelt de rechtbank aan de Raad de navolgende vraag, onder de voorwaarde dat de man bij de Raad aantoont dat de erkenning van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van [de minderjarige] te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
3.23
Tenslotte verzoekt de rechtbank de Raad, indien hij daartoe voldoende aanleiding ziet, het raadsonderzoek uit te breiden met een beschermingsonderzoek.
3.24
De rechtbank zal de verzoeken van partijen omtrent de omgangsregeling en het gezag aanhouden voor de duur van vier maanden tot de hierna te melden pro forma datum in afwachting van de rapportage van de Raad.
3.25
De rechtbank merkt ten overvloede nog het volgende op. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat zowel de man als de moeder in de komende maanden met zichzelf aan de slag gaan om uiteindelijk stappen te kunnen zetten. De man dient te werken aan het kunnen tonen van begrip voor waar het wantrouwen van de moeder vandaan komt en de wijze waarop hij dit wantrouwen zou kunnen wegnemen. Het is aan de moeder om stappen te zetten om draagkracht te creëren om aan haar wantrouwen jegens de man te werken. De vraag wiens schuld de situatie is, dient daarbij terzijde te worden geschoven. De inzet van beide ouders wordt verwacht om de huidige situatie te verbeteren in het belang van [de minderjarige] .
3.26
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1
verleent, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de moeder, aan de man toestemming tot het erkennen van [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019;
4.2
beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd;
4.3
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Breda een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder 3.20-3.22 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
4.4
houdt de behandeling van de verzoeken van de man onder II en III en het zelfstandig verzoek van de vrouw aan tot
dinsdag 25 februari 2025 PRO FORMA;
4.5
behoudt zich verder iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 door mr. Sumner, rechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.