In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de vaststelling van het vaderschap en de kinderalimentatie. De man had in 2022 het vaderschap over de minderjarige [minderjarige] laten vaststellen, maar verzocht nu om wijziging van die beschikking. Hij stelde dat hij niet de biologische vader was en dat er geen juridische grondslag was voor de eerdere beschikking. De rechtbank oordeelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn verzoeken, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herroeping van de eerdere beschikking rechtvaardigden. De advocaat van de man had geen juridische basis kunnen aanvoeren voor de wijziging van de beschikking en de rechtbank vond dat de man nodeloos had geprocedeerd. De rechtbank heeft de man ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, omdat hij zonder juridische grondslag verzoeken had ingediend. Het aanvullende verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie werd afgesplitst en verwezen naar de sector Familie voor verdere behandeling.