ECLI:NL:RBZWB:2024:7273
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 oktober 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2022 een waardebeschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd voor de woning van de belanghebbende in Goes, met een vastgestelde waarde van € 380.000 per 1 januari 2021. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend op 7 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende een verzoek om verdaging indiende, dat door de rechtbank werd afgewezen.
De rechtbank onderzoekt of de waarde van de woning en de daarop gebaseerde OZB-aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. De belanghebbende betwist de waarde en stelt dat deze € 338.000 zou moeten zijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, en dat de referentiewoningen die zijn gebruikt voor de waardebepaling voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de objectkenmerken en dat de belanghebbende zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door hoger beroep in te stellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.