In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 25 oktober 2024, zijn de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 december 2022 en 28 november 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had waardebeschikkingen voor de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 259.000 per 1 januari 2021 en € 299.000 per 1 januari 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde voor het belastingjaar 2022 heeft verlaagd tot € 244.000, maar het bezwaar voor het belastingjaar 2023 is afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 7 oktober 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft de waardebepaling van de heffingsambtenaar beoordeeld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning is vastgesteld op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarden te hoog heeft vastgesteld en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de heffingsambtenaar een onjuist uitgangspunt heeft genomen bij de berekening van de gebruiksoppervlakte van de woning, wat heeft geleid tot een herberekening van de WOZ-waarden. De rechtbank heeft de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 233.000 en per waardepeildatum 1 januari 2022 op € 286.000, en de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.