In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden aan een betrokkene, geboren in 1949, die lijdt aan schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om gehoord te worden tijdens de mondelinge behandeling, maar dat zij wel op de hoogte was van de procedure. De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging, omdat de betrokkene niet in staat was om voor zichzelf te zorgen en er gevaar was voor haar gezondheid en de veiligheid van anderen.
De advocaat van de betrokkene heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de betrokkene zich niet als schizofreen wil laten labelen en dat zij in staat is om voor zichzelf te zorgen. De behandelend arts heeft echter aangegeven dat de betrokkene recentelijk was opgenomen in een GGZ-instelling en dat zij medicatie nodig heeft om haar toestand te stabiliseren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er ernstig nadeel kan ontstaan als er geen zorgmachtiging wordt verleend, waaronder lichamelijk letsel, psychische schade en gevaar voor de algemene veiligheid.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de noodzaak van verplichte zorg onderbouwd en vastgesteld dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. De verleende zorgmachtiging houdt in dat de betrokkene medicatie moet krijgen, medische controles moeten plaatsvinden en dat er beperkingen in haar vrijheid kunnen worden opgelegd. De rechtbank heeft de machtiging tot en met 7 oktober 2025 verleend, met de mogelijkheid tot opname in een accommodatie indien nodig.