Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] ,
[gedaagde 3] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 23 oktober 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen eiser H.O.D.N. [bedrijf eiser] en gedaagden [gedaagden]. De eiser heeft gedaagden gedagvaard ter betaling van een bedrag van € 12.948,47, voortvloeiend uit een overeenkomst voor het doen van administratie. Gedaagden hebben de facturen van eiser onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot een gerechtelijke procedure. Tijdens deze procedure hebben partijen op 2 februari 2024 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin gedaagden zich verplichtten om vóór 1 april 2024 een bedrag van € 16.000,- aan eiser te betalen. Echter, gedaagden hebben deze verplichting niet nagekomen.
Eiser heeft vervolgens de kantonrechter verzocht om vonnis te wijzen, omdat gedaagden geen betaling hebben gedaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 september 2024, waarbij gedaagden niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden de vaststellingsovereenkomst niet hebben nageleefd en dat zij derhalve € 17.000,- aan eiser verschuldigd zijn. Daarnaast is de gevorderde wettelijke handelsrente over het oorspronkelijke bedrag van € 12.948,47 toegewezen, evenals de wettelijke rente over het restant van € 4.051,53.
De kantonrechter heeft gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 541,-. De veroordeling is hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat iedere gedaagde kan worden gedwongen het volledige bedrag te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.