Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
- het wrakingsverzoek ter zitting van 18 april 2024gericht tegen mr. Van Dam, in haar hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank;
- het proces-verbaal van de zitting van 18 april 2024;
- de mededeling van mr. Van Dam van 18 april 2024 dat zij niet in de wraking berust;
- de reactie op het wrakingsverzoek van mr. Van Dam van 24 april 2024;
- de processtukken zoals opgenomen in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer 10519548 / CV EXPL 23-1226;
-de e-mailberichten van de griffier van de wrakingskamer van 29 april 2024 aan verzoeker en mr. Van Dam.
2.Het verzoek
3.De feiten en de gronden van de wraking
“
Mr. [naam] is advocaat en lid van de Raad van Discipline. Hij heeft een voorbeeldfunctie, meer dan een gewone advocaat. Op de mondelinge behandeling van 11 januari 2024 wilde mr. [naam] een uitdraai van een vonnis overleggen. U keek verveeld. U heeft het stuk geweigerd en mr. [naam] gemeld dat hij het stuk aan mij kon geven.U had hem moeten melden dat het te laat was om nog stukken in te dienen. U heeft dat niet gedaan. Het leek erop dat u bang was voor mr. [naam] of de Raad van Discipline. Ik wil dat u wordt verlost van deze zaak.”.
4. De beoordeling
Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief is gerechtvaardigd. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Bepalingen van gelijke strekking zijn opgenomen in artikel 1 lid 4 en lid 5 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).
Het had daarom op de weg van verzoeker gelegen om deze feiten en omstandigheden mede ten grondslag te leggen aan zijn eerdere wrakingsverzoek. In ieder geval had verzoeker onderhavig wrakingsverzoek uiterlijk binnen korte tijd na de zitting van 11 januari 2024 moeten doen. De indiening van het verzoek tijdens de zitting van 18 april 2024, ruim drie maanden later, is te laat. Verzoeker heeft niet voldaan aan het bepaalde in artikel 37 lid 1 en lid 3 Rv en artikel 1 lid 4 en lid 5 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank.
Tijdens de zittingen op 11 januari 2024 en 18 april 2024 is de kantonrechter niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak, omdat verzoeker nog voordat daartoe kon worden overgegaan de wrakingsverzoeken heeft gedaan. De wrakingskamer oordeelt het in het belang van zowel de maatschap als verzoeker dat nu kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak. Gelet op de proceshouding van verzoeker valt echter niet uit te sluiten dat hij een volgend wrakingsverzoek zal indienen, waardoor een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak wordt gefrustreerd. De wrakingskamer is van oordeel dat daarmee sprake zal zijn van misbruik van het middel van wraking, zodat de wrakingskamer op de voet van artikel 39 lid 4 Rv zal bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.
5.De beslissing
5.2. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen,
Deze beslissing is gegeven door mr. Holierhoek, mr. Van der Lende-Mulder Smit en mr. Van der Ploeg-Hogervorst en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.