ECLI:NL:RBZWB:2024:7332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426533 / JE RK 24-1656
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor aanvraag identiteitsbewijs minderjarigen in het kader van hulpverlening

Op 23 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vervangende toestemming voor het aanvragen van identiteitsbewijzen voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van een rekestprocedure, waarbij de gezagsdragers, de moeder en de vader, betrokken waren. De gezinsvoogdijinstantie (GI) had verzocht om vervangende toestemming, omdat de moeder weigerde haar handtekening te zetten voor de aanvraag van de identiteitsbewijzen, ondanks dat de vader zijn toestemming had verleend.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar verklaringen dat zij toestemming verleent, feitelijk niet bereid is om haar handtekening te zetten. Dit werd als een weigering van toestemming beschouwd. De kinderrechter benadrukte dat het belang van de kinderen voorop staat en dat het ontbreken van identiteitsbewijzen de noodzakelijke hulpverlening voor hen in de weg staat. De GI had aangegeven dat zonder deze documenten de hulpverlening, waaronder deelname aan een naschoolse activiteit en diagnostisch onderzoek, niet kon starten.

Na de mondelinge behandeling, waarin zowel de moeder als de vader aanwezig waren, heeft de kinderrechter besloten om het verzoek van de GI toe te wijzen. De kinderrechter verleende vervangende toestemming voor het aanvragen van de identiteitsbewijzen voor beide minderjarigen en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beslissing werd openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 29 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426533 / JE RK 24-1656
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over vervangende toestemming verkrijging identiteitsbewijs
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars te Vlissingen.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 9 september 2024, ontvangen op 12 september 2024.
1.2.
Op 23 oktober 2024 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, tezamen met het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag, bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/419057 / FA RK 24-672. In die zaak zal bij separate beschikking worden beslist. Verschenen en gehoord zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en telefonisch bijgestaan door mevrouw Kram, een tolk in de taal Slowaaks;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
Aan de persoonlijk begeleidster van de moeder, mevrouw [naam] (werkzaam bij [zorganisatie] ), is door de kinderrechter bijzondere toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
1.4.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening aan de kinderrechter kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 juli 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
voorlopig onder toezicht gesteld voor een periode van drie maanden, te weten met ingang
van 12 juli 2021 en tot 12 oktober 202l.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 oktober 2021 zijn [minderjarige 1] en
[minderjarige 2] onder toezicht gesteld, met ingang van 12 oktober 2021 en tot 12 oktober 2022. De
ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 12 oktober 2023.
2.5.
Bij beschikking van 28 december 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verleend, met ingang van 28 december 2022 en tot 12
oktober 2023.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 oktober 2023 is de GI niet-
ontvankelijk verklaard in haar verzoek strekkende tot het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.7.
Bij beschikking van 14 december 2023 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld, met ingang van 14 december 2023 en tot 14 december 2024. Tevens heeft de kinderrechter bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten bij de vader, verleend met ingang van 14 december 2023 en tot 14 december 2024.
2.8.
Op grond van die machtiging verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, op grond van artikel 36, eerste lid, van de Paspoortwet vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een Nederlands reisdocument ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Gelet op dat de ouders gezamenlijk gezag hebben en de moeder, ondanks meerdere pogingen vanuit zowel de GI als de vader, geen toestemming geeft voor het aanvragen van de identiteitsbewijzen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , is er vervangende toestemming van de kinderrechter nodig. Door het ontbreken van de identiteitsbewijzen kan de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet worden gestart met als gevolg dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Tot op heden is het niet gelukt om [minderjarige 2] aan te melden voor het naschoolse STAP-traject. Ook hebben de kinderen een identiteitsbewijs nodig voor de inschrijving voor het (breed) diagnostisch (systeem)onderzoek. De GI heeft duidelijk aan de moeder uitgelegd dat zij vervangende toestemming aan de kinderrechter zal vragen op het moment dat de moeder haar toestemming blijft weigeren. Dat maakte de situatie voor de moeder niet anders.
4.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat er veel is gebeurd en dat zij zich zorgen maakt om de kinderen en de opvoedsituatie bij de vader. Zij stelt dat de kinderen niet goed worden opgevoegd en verzorgd door de vader. De moeder heeft geen toestemming voor het aanvragen van de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend, omdat zij niet in de woning mocht blijven slapen en de vader haar (met de dood) heeft bedreigd. Op de vraag van de kinderrechter of de moeder bereid is om nu wel toestemming te verlenen, antwoordt zij dat de kinderen het identiteitsbewijs mogen hebben.
De advocaat van de moeder vult aan dat de moeder eerder en ook tijdens de mondelinge behandeling aangeeft dat zij toestemming geeft voor het aanvragen van de identiteitsbewijzen, maar de moeder wil daarvoor haar handtekening niet zetten. Gelet op de inhoud van het verzoek refereert de advocaat zich aan het oordeel van de kinderrechter.
4.3.
Ook de vader refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Namens de vader heeft de advocaat aangevoerd dat het verzoek wat betreft de vervangende toestemming voor het identiteitsbewijs voor [minderjarige 2] kan worden toegewezen. Net als de vervangende toestemming voor [minderjarige 1] , voor zover dat nodig is.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Paspoortwet kan de GI verzoeken om een vervangende verklaring van toestemming van de bevoegde rechter voor de aanvraag van een reisdocument ten behoeve van de onder toezicht gestelde minderjarigen jonger dan zestien jaar, wanneer één of beide ouders, die met het gezag zijn belast, de toestemming tot afgifte van een reisdocument, als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Paspoortwet, weigeren.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, ondanks de pogingen vanuit zowel de GI als de vader, tot op heden geen toestemming heeft verleend voor de aanvraag van een Nederlands identiteitsbewijs voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij is niet bereid om haar handtekening te zetten. De kinderrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] meebrengt dat zij beschikken over een identiteitsbewijs, zodat de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de kinderen van start kan gaan. Tot op heden is die hulpverlening, waaronder het STAP-traject voor [minderjarige 2] en het diagnostisch onderzoek voor beide kinderen, niet van de grond gekomen door het ontbreken van de toestemming van de moeder voor het aanvragen van een Nederlands identiteitsbewijs. Dit terwijl het de kinderrechter is gebleken dat de vader wel zijn toestemming heeft verleend en alle benodigde formulieren heeft ingevuld.
Dat de moeder aan de ene kant stelt dat zij haar toestemming verleent, maar aan de andere kant aan die toestemming geen uitvoering geeft door haar handtekening te weigeren, maakt dat zij feitelijk weigert in te stemmen. Zij is van mening dat de kinderen niet goed worden opgevoegd en verzorgd door de vader en stelt dat de vader haar (met de dood) zou hebben bedreigd. De kinderrechter vindt dit erg jammer. Hij merkt op dat in het verhaal van de moeder de kinderen en hun belangen niet centraal staan, maar dat het met name gaat over de ruzie en de strijd tussen haar en de vader. Hieruit blijkt dat de moeder het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende ziet en haar eigen belang boven het belang van de kinderen stelt. Dat vindt de kinderrechter zorgelijk. Het is met het voorgaande voldoende gebleken dat de moeder, als het erop aankomt, niet bereid is om haar handtekening te zetten.
5.3.
Nu de moeder haar handtekening voor de aanvraag van de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet wil zetten, hetgeen de rechtbank in dit geval op één lijn stelt met weigering van toestemming tot afgifte van een identiteitsbewijs, is gelet hierop voldaan aan de vereisten van artikel 36 Paspoortwet. De kinderrechter zal daarom het verzoek toewijzen en aldus aan de GI vervangende toestemming verlenen tot het aanvragen en verstrekken van een Nederlands identiteitsbewijs aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op het belang van de kinderen gaat de kinderrechter er vanuit dat de GI onmiddellijk actie zal ondernemen.
5.4.
De kinderrechter zal deze beslissing in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent aan de GI – ter vervanging van de toestemming van de moeder – een verklaring van toestemming tot het aanvragen van een Nederlands reisdocument voor de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 29 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.