ECLI:NL:RBZWB:2024:7351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
11047154 \ CV EXPL 24-1252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een incassovordering met betrekking tot zorgpremies en verjaring

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon aanwezig was. De vordering betreft een bedrag van € 2.500,00 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente, alsook een veroordeling van de gedaagde in de proceskosten. De procedure omvatte een tussenvonnis van 1 mei 2024, een akte met aanvullende productie van VGZ van 26 augustus 2024, en een mondelinge behandeling op 16 september 2024.

VGZ baseert haar vordering op een zorgverzekeringsovereenkomst, waaruit blijkt dat de gedaagde premie en declaraties verschuldigd is. De vordering is beperkt tot € 2.500,00 om hoge griffierechten te vermijden, terwijl VGZ haar rechten voor het resterende bedrag reserveert. De gedaagde heeft verweer gevoerd en zich beroepen op verjaring, maar VGZ heeft aangetoond dat de verjaring is gestuit door het verzenden van betalingsherinneringen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde de betalingsherinneringen heeft ontvangen en dat de verjaring inderdaad is gestuit. Hierdoor is de vordering van VGZ toegewezen, en is de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De proceskosten zijn begroot op € 1.018,72. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is uitgesproken op 16 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11047154 \ CV EXPL 24-1252
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 mei 2024;
- de akte met aanvullende productie 4 van VGZ van 26 augustus 2024,
- de mondelinge behandeling van 16 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Ten slotte heeft de kantonrechter vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
VGZ vordert betaling van € 2.500,00 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. VGZ vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. VGZ wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
2.2.
VGZ stelt een opeisbare vordering van totaal € 5.318,05 op [gedaagde] te hebben (€ 4.012,22 aan hoofdsom, € 810,06 aan wettelijke rente tot 26 februari 2024,
€ 621,52 aan buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met € 125,75). VGZ heeft ervoor gekozen om de vordering in deze procedure te beperken tot € 2.500,00 aan hoofdsom om een hoger bedrag aan griffierechten te voorkomen. VGZ reserveert uitdrukkelijk haar rechten voor het resterende deel. Tijdens de zitting heeft Inkassier toegelicht dat de
€ 2.500,00 aan hoofdsom in mindering gebracht moet worden op de oudste nog openstaande facturen.
2.3.
VGZ baseert haar vordering op de zorgverzekeringsovereenkomst die bestaat tussen partijen. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie en declaraties verschuldigd aan VGZ.
2.4.
Vaststaat dat tussen partijen sprake is van een zorgverzekeringsovereenkomst. Uit productie 1 bij de dagvaarding volgt dat de gevorderde hoofdsom betrekking heeft op openstaande premies en declaraties uit onder meer 2012 en 2013. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij deze premies en declaraties onbetaald heeft gelaten. In beginsel is [gedaagde] daarom de gevorderde hoofdsom en wettelijke rente is verschuldigd.
2.5.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] beroept zich op verjaring, omdat de facturen uit een periode van meer dan vijf jaar geleden komen. De vordering van VGZ is daarom volgens [gedaagde] verjaard. VGZ stelt daartegenover dat de verjaring is gestuit en verwijst hierbij naar de aanvullende productie 4, die bestaat uit verschillende betalingsherinneringen met specificaties van 1 juni 2012, 2 maart 2015, 23 februari 2016, 3 juni 2018, 5 augustus 2018, 26 augustus 2018, 16 september 2018, 10 november 2019, 2 december 2019, 23 mei 2021, 23 augustus 2023, 25 augustus 2023, 14 december 2023 en 7 februari 2024.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat vast is komen te staan dat verschillende betalingsherinneringen naar [gedaagde] zijn verzonden en dat [gedaagde] deze betalingsherinneringen ook heeft ontvangen. [gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat hij deze betalingsherinneringen heeft teruggestuurd omdat deze afkomstig waren van [gerechtsdeurwaarder] en hij geen contract heeft met [gerechtsdeurwaarder] . Dit standpunt kan echter niet leiden tot de conclusie dat de verjaring niet gestuit zou zijn. [gerechtsdeurwaarder] kan als incassogemachtigde namens VGZ betalingsherinneringen sturen en daarmee de verjaring stuiten.
2.7.
De conclusie is dan ook dat het beroep op verjaring door [gedaagde] niet slaagt, omdat de verjaring is gestuit door VGZ. Dat betekent dat de hoofdsom en wettelijke rente wordt toegewezen.
2.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.018,72

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ € 2.500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.018,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.