ECLI:NL:RBZWB:2024:7380

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/404284 / FA RK 22-5598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
  • mr. Van Leuven
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing naar België en wijziging zorgregeling met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende verzoeken tot vervangende toestemming voor verhuizing naar België en wijziging van de zorgregeling voor twee minderjarigen. De man, vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, en de vrouw, vertegenwoordigd door mr. Y.I.B. Grosfeld, zijn betrokken in een geschil over de zorgregeling en de gevolgen van een mogelijke verhuizing van de vrouw en de kinderen naar België. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, om advies gevraagd over de verzoeken. De Raad heeft geadviseerd om een raadsonderzoek te starten, omdat de rechtbank onvoldoende geïnformeerd is om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft besloten de behandeling van de verzoeken aan te houden en de Raad te verzoeken om onderzoek te doen naar de belangen van de minderjarigen, de zorgregeling en de gevolgen van de verhuizing voor het verblijfsrecht van de man. De rechtbank heeft een pro forma datum vastgesteld voor 25 februari 2025, waarop de voortgang van het onderzoek moet worden gerapporteerd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 30 oktober 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/404284 / FA RK 22-5598
Datum uitspraak: 15 oktober 2024
Nadere beschikking over wijziging zorgregeling en vervangende toestemming verhuizing
in de zaak van
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W.A. Berghuis te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda.
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015, hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2019, hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 7 april 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de e-mailberichten van gemeente Loon op Zand van 17 januari 2024 en 11 maart 2024;
- het F9-formulier van 12 maart 2024 van mr. Berghuis;
- de UHA-rapportage van gemeente Loon op Zand van 15 maart 2024;
- de brief van de Raad van 24 april 2024, ingekomen bij de griffie op 25 april 2024;
- de brief van de Raad van 14 mei 2024, ingekomen bij de griffie op dezelfde dag;
- het F9-formulier van 24 mei 2024 van mr. Berghuis;
- het F9-formulier van 26 mei 2024 van mr. Grosfeld;
- het op 27 juni 2024 ontvangen aanvullende verzoek met bijlagen van de vrouw;
- het op 1 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tegen het aanvullende verzoek met bijlagen van de man;
- het F9-formulier met bijlage van 8 oktober 2024 van mr. Grosfeld;
- het F9-formulier met bijlage van 14 oktober 2024 van mr. Berghuis.
1.2
Op 15 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de verzoeken voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn aanwezig en gehoord, de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal en de vrouw bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Bij voormelde beschikking van 7 april 2023 heeft de rechtbank partijen en de minderjarigen in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA) en ten behoeve van een (jeugd)hulptraject verwezen naar een loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant, onder aanhouding van de verzoeken van partijen.
2.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van de UHA-rapportage van 15 maart 2024 waarin, samengevat, als volgt wordt geconcludeerd. De in de beschikking vermelde resultaten zijn niet behaald. Partijen laten zien hun medewerking te verlenen aan de hulpverlening. Zij zijn akkoord over de inzet van diagnostiek voor [minderjarige 1] , de inzet van individuele hulpverlening voor [minderjarige 1] en er zijn afspraken gemaakt gericht op de oudercommunicatie. Op dit moment zijn er geen zorgen over de veiligheid van de minderjarigen. Partijen zijn meegegaan in de wensen van de minderjarigen gericht op contactherstel tussen hen en de man. De man heeft kaartjes gestuurd en er was sprake van beeldbellen. Er is echter geen sprake van structureel contactherstel tussen de man en de minderjarigen. [minderjarige 1] heeft tijdens haar behandeltraject bijzondere gedragingen laten zien. De hypothese is dat die gedragingen voortkomen uit spanningen uit het mogelijk contactherstel met de man. Ook op school laat [minderjarige 1] moeizaam gedrag zien. [jeugdorganisatie] heeft deze zorgen met partijen en school besproken. Nadat de behandelaar het contactherstel heeft stopgezet, is het gedrag van [minderjarige 1] genormaliseerd. [minderjarige 1] heeft zelf aangegeven geen contact met de man te willen. Ook wordt gezien dat de vrouw contactherstel spannend vindt. Zij zit in strijd met haar eigen pijn die voortkomt uit de relatie die zij had met de man. De vrouw heeft hiervoor individuele behandeling.
2.3
In reactie op de UHA-rapportage bericht de Raad, bij brief van 13 mei 2024, dat er geen aanleiding wordt gezien om een raadsonderzoek te starten. Er is intensieve hulpverlening ingezet door [jeugdorganisatie] , gericht op systemische behandeling en de mogelijkheid tot contactherstel tussen de man en de minderjarigen. Partijen hebben zich meewerkend opgesteld. Op basis van de bevindingen in het contact met [minderjarige 1] en haar gedrag thuis en op school is [jeugdorganisatie] tot de conclusie gekomen dat het werken aan contactherstel tussen [minderjarige 1] en de man nu niet wenselijk en mogelijk is; volgens de Raad dient er eerst zicht te komen op de onderliggende oorzaak van het gedrag en de beleving van [minderjarige 1] en de behandeling van mogelijk trauma. De Raad volgt de visie van [jeugdorganisatie] en de gemeente en adviseert een aanhouding van de zaak van zes tot negen maanden in afwachting van de resultaten van hulpverlening van [minderjarige 1] . De Raad acht het van belang dat dit met partijen op een mondelinge behandeling wordt besproken.
2.4
De man bericht de rechtbank bij F9-formulier van 24 mei 2024 dat hij erg teleurgesteld is dat het contact met de minderjarigen niet is hersteld. Hij legt zich neer bij het door de Raad gegeven advies. De vrouw bericht de rechtbank bij F9-formulier van 26 mei 2024 dat zij kan instemmen met een aanhouding van de verzoeken.
2.5
Vervolgens, en naar aanleiding van de door de vrouw ingediende aanvullende verzoeken, heeft de rechtbank aanleiding gezien om een mondelinge behandeling te bepalen en alle verzoeken te bespreken.
2.6
Tussen partijen staat vast dat de man de minderjarigen voor het laatst fysiek heeft gezien in juni 2022.

3.De (resterende c.q. aanvullende) verzoeken

3.1
Thans liggen de volgende verzoeken nog ter beoordeling voor.
3.2
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de kinderen elk weekend bij hem zullen zijn van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond na het avondeten;
- de zorgregeling wordt opgebouwd door middel van begeleide omgang via Sterk Huis, dan wel via een andere professionele instelling.
3.3
De vrouw is het niet eens met het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
3.4
Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de vrouw de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat eerst na onderzoek en hulp voor de minderjarigen, een begeleide omgangsregeling kan worden vastgesteld en opgebouwd via Sterk Huis, of een andere professionele instelling.
Tevens verzoekt de vrouw, bij wijze van aanvullend zelfstandig verzoek, om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen te verhuizen naar [plaats] in België en [minderjarige 1] (alsmede [minderjarige 2] ) in te schrijven op de door de vrouw aangewezen school in België.
3.5
De man verweert zich tegen het aanvullende zelfstandig verzoek van de vrouw en verzoekt tot afwijzing daarvan.
3.6
Op de (nadere) standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Door en namens de man wordt, samengevat, het volgende aangevoerd. Voorheen had de man een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’. Na verbreking van de relatie tussen partijen is deze verblijfsvergunning ingetrokken. Nadien heeft de man voor bepaalde tijd een verblijfsvergunning regulier gekregen met als beperking: ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’. De man heeft de minderjarigen sinds juni 2022 niet meer gezien. Hij mist de minderjarigen enorm. Toen partijen samenwoonde zorgde de man dagelijks voor de minderjarigen. De man heeft op dit moment een verblijfsvergunning op grond van het uitoefenen van gezinsleven, ex artikel 8 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het is voor de man pijnlijk en kwetsend om te horen dat hij enkel en alleen contact zou willen met de minderjarigen om zijn verblijf in Nederland veilig te stellen. De man wenst contact met de minderjarigen en is, in hun belang, bereid de behandeling van [minderjarige 1] af te wachten. Desgevraagd kan de man akkoord gaan met een onderzoek door de Raad naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om te mogen verhuizen, stelt de man dat de noodzaak daarvoor ontbreekt; de vrouw kan ook in Nederland een gezinsleven met haar partner opbouwen. Bovendien zijn de door haar gestelde dubbele lasten, die zij al jaren heeft, onvoldoende redengevend. Zij heeft niet aangetoond ook naar opties te hebben gezocht in Nederland en ook de financiële noodzaak anderszins is niet inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is niet gebleken dat de scholen in België beter voor de minderjarigen zouden zijn. De verhuizing is ook onvoldoende doordracht. De vrouw heeft niet onderzocht of hulpverlening voor [minderjarige 1] ook in België kan worden verleend en hoe de financiering voor deze hulpverlening is geregeld. Bovendien zal hulpverlening bij een verhuizing vertraging oplopen, terwijl er in Nederland al hulpverlening is. Wanneer de minderjarigen naar België verhuizen, vervalt de grond voor het verblijfsrecht van de man en moet hij terug naar zijn land van herkomst Gambia. Dit is niet in het belang van de minderjarigen. Zij zullen de man uit het oog verliezen, terwijl zij er juist belang bij hebben dat de man in de toekomst weer in hun leven is. Daarbij komt ook dat het door de vrouw geboden alternatief voor contact aanzienlijk minder is dan het contact dat de man in het verleden met de minderjarigen had. Daarnaast speelt ook een rol dat de minderjarigen altijd in Nederland hebben gewoond, zij daar naar school gaan en familie en vrienden hebben. Van de man kan niet worden verwacht dat hij ook naar België verhuist en daar een verblijfsvergunning aanvraagt. Praktisch gezien is dit niet mogelijk omdat de man geen woning in België heeft. De man woont en werkt, met medeweten van de vrouw, in [woonplaats 1] en heeft daar zijn leven opgebouwd. Volgens de man weegt zijn belang en dat van de minderjarigen zwaarder dan het belang van de vrouw om te verhuizen naar België. Als de vrouw binnen Nederland zou willen verhuizen, zou dit voor de man anders zijn.
4.2
Door en namens de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij de wens heeft om te verhuizen. De vrouw heeft al jaren een relatie met haar huidige partner. Met hem heeft zij ook een dochter van nu twee jaar oud. De vrouw wil met de huidige partner, hun kind en de minderjarigen in België een gezin vormen. In Nederland heeft de vrouw een huurwoning, terwijl haar partner in België al jaren een koopwoning heeft. De vrouw en de minderjarigen kunnen bij hem intrekken. De partner van de vrouw kan niet in Nederland wonen vanwege de afstand naar zijn werk. Bovendien zou er in Nederland vanwege geldelijke beperkingen geen grotere woning gevonden kunnen worden en dit zou financieel een achteruitgang betekenen. Daarbij speelt ook een rol dat de vrouw aan haar huidige woning vervelende herinneringen heeft, nu zij daar heeft samengewoond met de man. Een verhuizing naar België zou de vrouw op meerdere vlakken rust geven. Wat betreft school geldt dat de klassen in België kleiner zijn en de school ook beter aansluit bij de visie van de vrouw over onderwijs. In België kan [minderjarige 1] ook naar dansles. [minderjarige 2] is begonnen in groep 1, wat maakt dat zij nog niet is gehecht aan school of omgeving. De vrouw stelt dat de man buiten het behouden van zijn verblijfsvergunning geen reden heeft om de verhuizing van de vrouw en de minderjarigen tegen te houden. Tussen hen is er geen contact, en daarbij dient eerst de therapie voor [minderjarige 1] te worden afgewacht alvorens er überhaupt contactherstel kan plaatsvinden. Na de herfstvakantie gaat [minderjarige 1] met haar therapie beginnen. Vanwege een wisseling van behandelaar heeft de start van de therapie vertraging opgelopen. De vrouw kan zich ten aanzien van het contact tussen de man en de minderjarigen vinden in het advies van de Raad; als [minderjarige 1] is behandeld, dan kan worden toegewerkt naar contact met de man. Als contact onbelast gaat plaatsvinden, is de vrouw bereid de minderjarigen eens per veertien dagen te brengen en te halen. Dit is geen probleem nu het verschil in afstand tussen de oude en nieuwe woonplaats niet groot is. Volgens de vrouw is het ook een optie dat de man een verblijfsvergunning in België aanvraagt. Ten slotte heeft de vrouw verklaard dat zij bereid is om met het verhuizen te wachten totdat de therapie van [minderjarige 1] is afgerond. De afronding daarvan wordt in december 2024 verwacht.
Desgevraagd kan de vrouw zich voorstellen dat de rechtbank meer informatie nodig heeft en een raadsonderzoek gelast. De vrouw hoopt dat dit dan snel kan worden opgepakt.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De hulpverlening voor de minderjarigen moet gecontinueerd worden. Zij hebben belang bij het hebben van contact met de man. Wanneer het verzoek van de vrouw om te verhuizen toegewezen zou worden, zou de man zijn verblijfstitel kunnen verliezen. Dat heeft tot gevolg dat de minderjarigen geen mogelijkheden meer hebben voor het opstarten een fysieke contactregeling. De Raad ziet reden voor een onderzoek naar de vraag welke contactregeling het beste past. De hulpverlening dient te worden afgerond. Eerder starten met het raadsonderzoek heeft geen meerwaarde, omdat de resultaten van de hulpverlening in het onderzoek moeten worden meegenomen. In het raadsonderzoek kunnen vervolgens alle belangen worden afgewogen. De Raad verwacht dat het onderzoek ongeveer twee maanden duurt.

5.De (nadere) beoordeling

5.1
In deze beschikking zal de rechtbank kort zijn:
Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de rechtbank, op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, op dit moment onvoldoende geïnformeerd om op de verzoeken van partijen te kunnen beslissen. Daarom volgt de rechtbank het advies van de Raad en zal er een raadsonderzoek worden gelast.
5.2
De Raad, locatie Breda, zal daarom worden verzocht om een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de verzoeken die nog voorliggen, zoals geformuleerd onder 3.2 en 3.4 en daarbij de volgende vragen, voor zover van belang door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), te beantwoorden:
- Welke zorgregeling tussen de man en de minderjarigen komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de zorgregeling qua aard, duur en frequentie (opgebouwd en) vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
- In het geval er contra-indicaties zijn, in hoeverre zijn deze op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden, op welke termijn en onder welke hulpverlening?
- Komt het verblijfsrecht van de man in Nederland in gevaar met een verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar België?
- Kan de man zijn verblijfsrecht in Nederland behouden als sprake is van een contactregeling tussen hem en de minderjarigen, ook als zij in België wonen en in Nederland contact met de man hebben?
- In hoeverre is het mogelijk voor de man om een verblijfsvergunning in België aan te vragen?
- Is een verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar België in het belang van de minderjarigen?
5.3
De rechtbank ondersteunt de stelling van de Raad dat de resultaten van de hulpverlening van [minderjarige 1] in het rapport dienen te worden betrokken. In dat kader begrijpt de rechtbank dat de hulpverlening moet worden afgerond, alvorens de Raad met het onderzoek kan starten. Voor de beantwoording van de vragen die de rechtbank aan de Raad stelt is actieve medewerking van partijen noodzakelijk.
5.4
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken van partijen aanhouden voor na te melden duur. De rechtbank wil uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum op de hoogte te worden gesteld over (de voortgang van) het nader onderzoek van de Raad, ook als dit nadere onderzoek op dat moment nog niet klaar is. Na binnenkomst van het raadsrapport zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren en zal er bij handhaving van de nog voorliggende verzoeken een nieuwe mondelinge behandeling worden gepland bij de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank streeft naar een gelijke samenstelling van de meervoudige kamer.
5.5
Het voorgaande betekent dat als volgt zal worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 5.2 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen. Voor het geval het onderzoek van de Raad nog niet is afgerond dient de Raad de rechtbank vóór deze pro forma datum te berichten over de stand van zaken daarvan;
6.2
houdt de verzoeken van partijen aan tot
dinsdag 25 februari 2025 PRO FORMA;
6.3
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 door mr. Toekoen, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 oktober 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.