ECLI:NL:RBZWB:2024:7421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/426504 / JE RK 24-1649 en C/02/426608 / JE RK 24-1664
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van spoedbeslissingen tot uithuisplaatsing en voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige

Op 24 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van drie maanden, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing heeft aangevraagd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige bestaat, wat aanleiding geeft tot het toewijzen van de verzoeken. De moeder van de minderjarige, die momenteel geen stabiele woonplek heeft, heeft erkend dat de huidige situatie niet geschikt is voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing goedgekeurd, met de nadruk op het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de contacten tussen de moeder en de minderjarige verder te faciliteren en te zoeken naar een geschikte woonplek voor hen beiden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/426504 / JE RK 24-1649 (
voorlopige ondertoezichtstelling)
C/02/426608 / JE RK 24-1664 (
vervolg spoeduithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 24 september 2024
nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaken van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
verzoeker in JE RK 24-1649,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
tegen
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder bekende woon- of verblijfplaats, laatstelijk verblijvende in [plaats] ,
advocaat mr. W. van der Sande te Goes ,
belanghebbende inzake JE RK 24-1649 en JE RK 24-1664,
en
de gecertificeerde instelling
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Goes ,
belanghebbende inzake JE RK 24-1649,
verzoekster inzake JE RK 24-1664.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure met C/02/426608 / JE RK 24-1664 gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649
- de beschikking van deze rechtbank van 11 september 2024 en alle daarin vermelde stukken.
Inzake C/02/426608 / JE RK 24-1664
- de beschikking van deze rechtbank van 12 september 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 24 september 2024.
1.2.
Op 24 september 2024 heeft de kinderrechter de zaken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren nader mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat, bijgestaan door mevrouw [tolk] , tolk in de Poolse taal;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1.
De minderjarige [minderjarige] is op [geboortedag] 2020 te [plaats] geboren uit de affectieve relatie van de moeder met de heer [de vader] , wonende te [woonplaats] , [land] (hierna: de vader).
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Voor zover de kinderrechter uit de beschikbare stukken kan afleiden is de moeder belast met het ouderlijk gezag.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2024 [minderjarige] (zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden) voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 11 september 2024 en tot 25 september 2024, onder aanhouding van het restant van het verzoek.

3.De verzoeken

Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649
3.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nu de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 11 september 2024 met ingang van heden. Voorts moet er een beslissing worden genomen op het resterende deel van bovengenoemd verzoek van de Raad, te weten voor wat betreft de periode van 25 september 2024 en tot 11 december 2024.
Inzake C/02/426608 / JE RK 24-1664
3.3.
De GI verzoekt een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een
voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van vier weken en om deze
beschikking onverwijld af te geven, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. Aansluitend verzoekt de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een
voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige
ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.4.
Aan de orde is nu de vraag of er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding geven voor herroeping van de beschikking van 12 september 2024 met ingang van heden, alsmede het resterende deel van bovengenoemd verzoek van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten voor de periode vanaf 26 september 2024 tot 10 oktober 2024, alsmede tot het verlenen van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649
4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Er was sprake van een acute onveilige situatie voor [minderjarige] . Het lukt de moeder niet om een veilige situatie voor [minderjarige] te creëren. De noodzaak voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldoende aanwezig. Het is van belang dat het restant van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling wordt toegewezen zodat de GI betrokken blijft en de komende maanden kan onderzoeken welke plek het meest passend is voor [minderjarige] .
Inzake C/02/426608 / JE RK 24-1664
4.2.
Door de GI wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij het restantverzoek omtrent de spoeduithuisplaatsing niet langer handhaaft. Zij trekt dit in. De GI handhaaft wel het verzoek tot het verlenen van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen voor [minderjarige] , maar ook voor de moeder. De GI heeft nagedacht over de optie van observatietechniek, ambulant, waarin de interactie tussen de moeder en [minderjarige] wordt bekeken. Dat traject duurt zo’n 4 tot 6 maanden. De GI begrijpt de wens van de moeder voor opname in een moeder-kindhuis. Dat is wat de GI betreft ook echt wel een optie. Zeker omdat de moeder dan samen kan zijn met [minderjarige] . Het probleem is dat deze moeder-kindhuizen niet in de buurt liggen van de huidige woonplaats van de moeder. De GI is wel al op zoek naar een geschikte plek voor de moeder en [minderjarige] in zo’n moeder-kindhuis. Op die plek moet ook echt observatie plaatsvinden van de interactie tussen de moeder en [minderjarige] . Tijdens de bezoekmomenten heeft de GI gezien dat [minderjarige] heel graag bij haar moeder wil zijn. De GI vindt het dan ook zeker belangrijk dat gekeken wordt naar een plek waar de moeder samen met [minderjarige] kan zijn.
Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649 en C/02/426608 / JE RK 24-1664
4.3.
De moeder refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. De GI en de Raad zijn ingehaakt op het moment dat de moeder en [minderjarige] hun huis hebben moeten verlaten. Voor deze huisuitzetting is de toenmalige partner van de moeder zijn baan kwijtgeraakt waardoor de moeder voor het inkomen moest gaan zorgen. De moeder vond een baan in de schoonmaak en de partner van de moeder droeg de zorg voor [minderjarige] . In die periode is [minderjarige] gaan dwalen in het winkelcentrum. De moeder heeft veel ruzie gehad met haar partner omdat hij voor [minderjarige] moest gaan zorgen. De partner van de moeder zorgde voor de betaling van de huur en heeft een huurachterstand doen laten ontstaan. De moeder was hier niet van op de hoogte. Als gevolg van deze huurachterstand heeft de moeder haar woning moeten verlaten. In het verleden heeft de moeder financiële problemen gehad toen zij veel inkomen uitgaf via gokwebsites. Deze situatie speelt echter niet meer en zij heeft hiervan geleerd. De relatie met haar partner is nu voorbij. De moeder heeft een aandeel gehad in de situatie maar neemt haar ex-partner ook veel kwalijk, met name rondom de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Er is nu bewindvoering betrokken bij de moeder. De moeder ontkent dat ze drugs gebruikt. Ze is bereid om drugstesten te laten uitvoeren om dit te bewijzen. Ze heeft eerder geen drugstesten willen ondergaan omdat tegen haar werd gezegd dat de uitkomst daarvan toch niet uitmaakte en [minderjarige] toch wel uit huis geplaatst zou gaan worden. De moeder moest destijds in het bijzijn van allemaal mannen die ook in het huis verbleven in een potje plassen voor afname van de drugstest en dat heeft zij geweigerd. De Raad heeft de moeder uitgelegd wat een voorlopige ondertoezichtstelling betekent en de moeder vond het een geruststelling te horen dat ze hulp zou krijgen. De moeder moest voor een veilige plek voor [minderjarige] zorgen. Helaas wilde de moeder van haar partner hen niet helpen in de zoektocht naar een veilige plek. De moeder was genoodzaakt om 1 nacht met [minderjarige] op de plek geslapen die niet veilig voor [minderjarige] was. Toen ze daarover werd bevraagd door de GI heeft ze hierover gelogen, omdat ze bang was voor de consequenties. Ze had de hoop dat de GI voor een vervangend huis kon zorgen. De moeder heeft niet van de Raad begrepen dat het echt 5 voor 12 is geweest, dat heeft ze niet helemaal goed beseft. De moeder verblijft, bij gebrek aan andere woonruimte, nog steeds op de plek die de Raad en de GI niet geschikt voor [minderjarige] vinden. Dat begrijpt de moeder ook. Ze realiseert zich dat [minderjarige] niet onder deze omstandigheden terug kan omdat ze geen plek heeft. Ze stelt dan ook voor dat zij en [minderjarige] worden opgenomen in een moeder-kindhuis.
De opvoedvaardigheden van de moeder kunnen dan direct in kaart worden gebracht. Ook kan er worden gekeken naar de interactieobservatie tussen haar en [minderjarige] , en eventuele problematiek bij [minderjarige] in kaart gebracht. Het doel van de moeder is om van daaruit te zoeken naar een eigen plek. De moeder wil alles aanpakken om ervoor te zorgen dat [minderjarige] terug bij haar kan wonen. De moeder heeft [minderjarige] nu 2 keer gezien tijdens de bezoeken. [minderjarige] wil het liefste met de moeder mee na zo’n omgangsmoment. De moeder erkent dat ze het afgelopen jaar dingen niet goed heeft aangepakt maar ze wil haar leven weer oppakken en er voor [minderjarige] zijn. De moeder is bereid alles te doen wat nodig is. De eerste stap is volgens haar een opname in een moeder-kindhuis. Ze wil dat de mogelijkheden daartoe zo spoedig mogelijk worden onderzocht.

5.De beoordeling

Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649 en C/02/426608 / JE RK 24-1664
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
De zaak heeft een internationaal karakter nu de moeder en [minderjarige] de Poolse nationaliteit hebben. De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen omdat de moeder en [minderjarige] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken het Nederlands recht van toepassing.
Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649
Wettelijk kader
5.2.
Op grond van artikel 1:257 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
5.3.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Bij beschikking van 11 september 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken, te weten tot 25 september 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De Raad, de GI en de moeder zijn tijdens de mondelinge behandeling van 24 september 2024 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.5.
De kinderrechter moet allereerst beoordelen of er feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 11 september 2024 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat aan de gronden voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling wordt voldaan. Dat betekent dat de spoedbeslissing van 11 september 2024 niet wordt herroepen.
5.6.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat er nog steeds sprake is van een ernstig vermoeden dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 BW). Er zijn grote zorgen om de woon- en opvoedsituatie van [minderjarige] . De moeder heeft momenteel (nog) geen stabiele woonplek voor haar en [minderjarige] , [minderjarige] heeft hierdoor op plaatsen verbleven die niet geschikt voor haar waren en de moeder is hier niet eerlijk over geweest. Er zijn zorgen over mogelijk drugsgebruik door de moeder, hetgeen de moeder overigens uitdrukkelijk betwist, en over de opvoedvaardigheden van de moeder. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. Het resterende deel van de voorlopige ondertoezichtstelling zal dan ook worden toegewezen (artikel 1:257 BW).
Inzake C/02/426608 / JE RK 24-1664
5.7.
Bij beschikking van 12 september 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 12 september 2024 en tot 26 september 2024, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De Raad, de GI en de moeder zijn tijdens de mondelinge behandeling van 24 september 2024 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
5.8.
De kinderrechter moet allereerst beoordelen of er feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 12 september 2024 moet worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, volgt dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Dat betekent dat de spoedbeslissing van 12 september 2024 niet wordt herroepen.
Wettelijk kader
5.9.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal het verzoek van de GI tot het verlenen van een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling dan ook toewijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het de moeder (nog) niet is gelukt om een veilige plek voor [minderjarige] te vinden. De moeder heeft erkend dat de plek waar zij momenteel verblijft, niet geschikt voor [minderjarige] is. Dit betekent dat het verblijf van [minderjarige] in het huidige pleeggezin gecontinueerd moet worden en de machtiging tot uithuisplaatsing dus moet worden verleend. De moeder is het hier voor nu ook mee eens. De kinderrechter geeft de GI mee om de komende periode de contacten tussen de moeder en [minderjarige] verder vorm te geven. Het is belangrijk dat er tussen hen structureel contact plaatsvindt. Verder is het van belang dat de GI verder op zoek te gaat naar een gepaste woonplek voor de moeder en [minderjarige] , en om daarin de mogelijkheden van opname van de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis mee te nemen. Ook moet de GI aan de slag met het inzetten van (ambulante) hulpverlening ten behoeve van de moeder. De kinderrechter vindt het positief dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij graag stappen vooruit wil zetten en dat zij haar medewerking zal verlenen aan hulpverlening die de GI in zal zetten. De kinderrechter geeft de moeder mee dat het belangrijk is dat zij open en eerlijk is richting de GI en dat zij de samenwerking met de GI blijft opzoeken zodat er zo snel mogelijk verdere stappen gezet kunnen worden.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649
6.1.
wijst het resterende deel van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] toe, met ingang van 25 september 2024 en tot 11 december 2024;
Inzake C/02/426608 / JE RK 24-1664
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 26 september 2024 tot 11 december 2024;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
Inzake C/02/426504 / JE RK 24-1649 en C/02/426608 / JE RK 24-1664
6.4.
verklaart r.o. 6.1 en 6.2 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024 door mr. Hendriks, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 15 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.