Op 4 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling met zes maanden moest worden verlengd, ondanks een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om deze voor twaalf maanden te verlengen. De GI had haar verzoek gewijzigd, wat door de vader werd betwist op grond van de goede procesorde, omdat hij niet in staat was om het gewijzigde verzoek met zijn advocaat te bespreken voor de mondelinge behandeling. De kinderrechter volgde de vader in zijn bezwaar en wees de vermeerdering van het verzoek af.
De kinderrechter baseerde haar beslissing op de wettelijke criteria van het Burgerlijk Wetboek, waarbij werd vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds bedreigd werd door de complexe echtscheidingsproblematiek en huiselijk geweld in de thuissituatie. De vader was ernstig ziek en de kinderen waren getuige geweest van het geweld. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk was dat de GI de komende maanden de situatie van de kinderen zou blijven monitoren en dat de ondertoezichtstelling daarom verlengd moest worden. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 6 april 2025, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.