In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, hierna aangeduid als de moeder, heeft verzocht om te bepalen dat [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021, haar hoofdverblijf bij haar heeft. De man, hierna aangeduid als de vader, heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen en dat er sinds 14 juli 2023 een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is, waarbij zij uit huis is geplaatst.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak. De moeder heeft aangegeven dat er meerdere incidenten zijn geweest waarbij de vader haar heeft lastiggevallen en bedreigd, wat heeft geleid tot een straat- en locatieverbod voor de vader. De GI heeft het verzoek van de moeder ondersteund en aangegeven dat het in het belang van [minderjarige] is dat haar hoofdverblijf bij de moeder wordt vastgesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie te formaliseren en heeft het verzoek van de moeder toegewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van een hoger beroep.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat het belangrijk is dat er duidelijkheid is over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige], vooral gezien de onveilige situatie waarin zij zich eerder bevond. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 25 oktober 2024, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.