ECLI:NL:RBZWB:2024:7425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/02/424956 / JE RK 24-1364 en C/02/424994 / JE RK 24-1369
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en wijziging verdeling zorg- en opvoedtaken

Op 11 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2021, en de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedtaken tussen de ouders. De zaak betreft de minderjarige die onder toezicht is gesteld na eerdere beslissingen van de kinderrechter, waarbij de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in haar ontwikkeling bedreigd wordt en dat er noodzaak is voor verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar, zodat de gecertificeerde instelling (GI) de situatie kan blijven monitoren. De moeder heeft positieve stappen gezet in de hulpverlening, maar er zijn zorgen over de stabiliteit en de betrokkenheid van de vader, die recent weer contact heeft gezocht. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 14 oktober 2025 en een regeling voor begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/424994 / JE RK 24-1369 (
verlenging ondertoezichtstelling)
C/02/424956 / JE RK 24-1364 (
wijziging verdeling zorg- en opvoedtaken)
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en een wijziging verdeling zorg- en opvoedtaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING.& JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. C.A.E.C.J.M. Hooft te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 juli 2024.
inzake C/02/424956 / JE RK 24-1364:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 10 juli 2024;
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. D. Boudrad, kantoorgenoot van mr. Hooft;
  • de moeder via een telefonische verbinding ;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
De vader is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 29 september 2023 [minderjarige] , na een voorlopige ondertoezichtstelling, onder toezicht gesteld tot 14 oktober 2024. Bij dezelfde beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de andere gezaghebbende ouder (de moeder) tot 14 oktober 2024. Op grond hiervan verblijft [minderjarige] met de moeder op een voor de rechtbank bekend adres.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 21 december 2023 is, zonder voorafgaand horen van belanghebbende, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 21 december 2023 en tot 4 januari 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 28 december 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 18 januari 2024 en tot 18 april 2024.
2.5.
[minderjarige] en de vrouw verblijven in een veilige opvang.

3.Het verzoek

Inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369:
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Inzake C/02/424956 / JE RK 24-1364
3.2.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1van het Burgerlijk Wetboek (BW) de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt te wijzigen:
  • feitelijk verblijf bij de moeder. Een vaststelling van de begeleide omgang met vader voor één keer per twee weken in het [veiligheidshuis] te [plaats] ;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.
De standpunten
Inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369 en Inzake C/02/424956 / JE RK 24-1364
4.1
De GI handhaaft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling is dat er gewerkt moet worden aan contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader. Ook waren er zorgen of de ouders wel voldoende in het belang van [minderjarige] konden blijven denken en handelen en ontbrak het [minderjarige] vanwege persoonlijke problematiek van de ouders aan structuur en (emotionele) basisveiligheid. Ook stelden de ouders zich onvoldoende open naar de hulpverlening. Op 8 april 2024 is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] uitgesproken. [minderjarige] woont sinds 15 mei 2024 weer terug bij de moeder. De moeder ontvangt ambulante opvoedondersteuning van [jeugdzorginstelling] . Moeder ervaart hier steun van. [minderjarige] vraagt volgens de moeder vaak naar haar vader en omdat dit contact er momenteel niet is, laat [minderjarige] dit zien in haar gedrag. [jeugdzorginstelling] geeft de moeder tips en adviezen over hoe zij het beste kan omgaan met vragen van [minderjarige] rondom het onderwerp ‘papa’. Ook houdt [jeugdzorginstelling] de draagkracht van de moeder nauwlettend in de gaten en komen zij in de thuissituatie van de moeder. Zij fungeren voor de moeder als voorbeeld in het contact met [minderjarige] . De moeder wil graag regelmaat en structuur in haar leven. Zij lijkt te hebben ingezien dat het accepteren van hulpverlening haar en [minderjarige] verder op weg kan helpen. Dit is een positieve ontwikkeling, maar de GI ziet ook dat het van belang is dat de GI de moeder blijft monitoren om te kijken of de moeder structureel en duurzaam in het belang van [minderjarige] kan blijven denken. De GI is bang dat de moeder zich voor een korte periode openstelt voor de hulpverlening vanuit het gedwongen kader, maar zich hiervoor na verloop van tijd weer afsluit als de hulpverlening op vrijwillige basis betrokken is. De moeder is bekend met het hebben van een zorgmijdende houding, wat voor [minderjarige] het risico met zich brengt dat de moeder zal vervallen in haar oude gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] opnieuw in gevaar komt. Daarnaast heeft de moeder een nieuwe partner die in de gevangenis heeft gezeten en bij de reclassering loopt. De GI heeft kennis gemaakt met deze partner en deze kennismaking is positief verlopen. Toch wil de GI blijven monitoren of de moeder het belang van [minderjarige] voorop blijft stellen. Het is van belang dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd zodat de GI de situatie kan blijven monitoren.
4.2
Daarnaast verzoekt de GI dat er een regeling voor de omgang wordt vastgelegd in die zin dat er eens in de week begeleid contact tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt. De vader is sinds mei 2024 uit contact gegaan met de GI, omdat hij het niet eens was met de beslissing dat [minderjarige] bij moeder zou gaan wonen. Vader nam tot voor kort enkel contact op met de GI als hij zijn ongenoegen wilde uiten over de jeugdbescherming. Nadat de vader een hele periode niet in beeld is geweest bij [minderjarige] heeft hij een aantal weken geleden contact opgenomen. Ongeveer anderhalve week geleden heeft er een videobelmoment tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. Dit contactmoment ging goed maar na het contactmoment werd een hevige reactie van [minderjarige] gezien in de vorm van driftbuien, boosheid en ook overgeven. De GI wil het contact tussen [minderjarige] en de vader op een veilige manier opstarten en daarbij goed oog blijven hebben voor wat [minderjarige] aankan in die contacten. Het lijntje dat met de vader is gelegd, is heel pril en het is van belang dat de GI hier kort op blijft zitten.
Het is in het belang van [minderjarige] dat duidelijk is wanneer zij haar vader kan zien. De GI begrijpt dat er wat de omgang betreft goed gekeken moet worden naar wat [minderjarige] aankan en of de contacten na een aantal videobelmomenten misschien kunnen worden uitgebreid naar fysieke contactmomenten. De voorwaarde hiervoor is dat [minderjarige] dat aankan en dat de omgang voor [minderjarige] zo veilig mogelijk plaatsvindt.
4.3
Door en namens de moeder wordt aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen de verzoeken van de GI. De moeder ervaart veel steun van de GI en van de hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] . De moeder heeft veel baat bij de hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] . De moeder volgt een traject bij De Wilg maar vindt dat traject niet helemaal passend. Ze is aangemeld bij andere instanties voor het volgen van een hulpverleningstraject. Zo staat ze bij de GGZ aangemeld voor traumatherapie. Ook wil de moeder graag dat de GI meer hulpverlening inzet voor de band tussen moeder en kind en hoe de moeder kan worden ondersteund in de opvoeding van [minderjarige] . Met de huidige jeugdbeschermer heeft de moeder een goede band. Er zal ook worden onderzocht welke hulpverlening passend is om te werken aan de weerbaarheid van de moeder. De moeder voert ook geen verweer tegen het verzoek van de GI tot vaststelling van een regeling voor de zorg- en opvoedtaken. De moeder wil heel graag dat de vader een rol speelt in het leven van [minderjarige] , en dat er omgang plaatsvindt tussen [minderjarige] en de vader. Maar die omgang moet wel veilig plaatsvinden. Ook speelt een rol dat er nog een hoger-beroep-procedure loopt over de straf die aan de vader is opgelegd. Er moet bij het vaststellen van een regeling dus rekening worden gehouden met het feit dat de vader misschien voor langere tijd gedetineerd raakt.
4.4
De Raad adviseert de verzoeken van de GI toe te wijzen. Er is nog steeds toezicht en monitoring vanuit de GI nodig. [minderjarige] is nog jong en heeft al veel verhuizingen meegemaakt in haar leven. De moeder heeft flinke stappen vooruit gezet en dat is heel positief. Toch is deze situatie nog pril en met de nodige risico’s. Daarbij komt de verhouding met de vader. Het contact met hem verloopt nog lastig en onvoorspelbaar. Het contact met de vader moet worden opgestart en goed gemonitord worden, zeker nu [minderjarige] zulk heftig gedrag heeft laten zien na het laatste videobelmoment met de vader. De moeder heeft duidelijke hulpvragen en dat vindt de Raad positief. Het is noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling verlengd wordt met twaalf maanden om te kijken of de positieve lijn die is ingezet kan worden doorgezet.

5.De beoordeling

Inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. [minderjarige] wordt nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. Gebleken is dat de moeder de afgelopen periode flinke stappen vooruit heeft gezet en actief meewerkt aan de ingezette hulpverlening. De moeder heeft zelf ook hulpvragen en vraagt actief de inmenging van de GI en de hulpverlening in het geval dat nodig is. De moeder laat hiermee zien dat zij in het belang van [minderjarige] denkt en handelt. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd wordt voor de duur van twaalf maanden zodat de GI de positieve ontwikkelingen, die nog pril zijn, kan monitoren. Het is van belang dat de GI het komende jaar verder inzet op het werken aan de stabiliteit en de weerbaarheid van de moeder. Daarnaast is het belangrijk dat de GI het komende jaar gaat bekijken wat nodig is in het opstarten van het contact tussen de vader en [minderjarige] , nu de vader de deur naar contact met [minderjarige] weer op een kier heeft gezet. Dit contact moet wel veilig zijn en op een manier die in het belang van [minderjarige] is, worden opgebouwd. De moeder heeft ook geen verweer gevoerd tegen dit verzoek van de GI en aangegeven dat zij het nodig vindt dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De kinderrechter zal het verzoek van de GI dan ook toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Inzake C/02/424956 / JE RK 24-1364
5.2.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.3.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat er een verdeling van de zorg- en opvoedtaken wordt vastgesteld. Gebleken is dat er sinds een aantal weken weer, hetzij minimaal, contact is met de vader en dat dit contact ertoe heeft geleid dat er anderhalve week geleden een videobelmoment tussen [minderjarige] en de vader heeft plaatsgevonden. De eerste stappen in het traject van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader zijn dus gezet. Het is belangrijk dat de GI hier verder mee aan de slag gaat. Het is daarbij raadzaam dat de GI bij het opbouwen van het contact overleg pleegt met een gedragswetenschapper, zeker gelet op de hevige reactie die bij [minderjarige] te zien was na het videobelmoment met haar vader. Ook is het van belang dat de GI, indien mogelijk, rekening houdt met de uitkomsten van de hoger-beroep-procedure waarin de vader momenteel nog is betrokken. Dit om eventuele teleurstellingen rondom de opbouw van het contact met haar vader voor [minderjarige] te proberen te voorkomen. De kinderrechter zal het verzoek van de GI toewijzen en een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vaststellen die inhoudt dat het feitelijk verblijf van [minderjarige] bij de moeder is en er eens in de twee weken tussen [minderjarige] en de vader een begeleid omgangsmoment zal plaatsvinden in het [veiligheidshuis] te [plaats] .
Uitvoerbaar bij voorraad
5.4.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 14 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
inzake C/02/424956 / JE RK 24-1364
6.3.
stelt een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast die inhoudt dat het feitelijk verblijf van [minderjarige] bij de moeder is en dat er een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] geldt waarbij er tussen hen eens per twee weken begeleide omgang plaatsvindt in het [veiligheidshuis] te [plaats] ;
Inzake C/02/424994 / JE RK 24-1369 en C/02/424956 / JE RK 24-1364
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024 door mr Holierhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 25 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.