ECLI:NL:RBZWB:2024:744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/02/416460 / JE RK 23-2102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van drie maanden, tot 24 april 2024, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De zaak betreft de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling, die het verzoek tot verlenging indiende. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, ondanks dat zij correct is opgeroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen zicht is op de thuissituatie van de minderjarige, omdat de moeder geen contact heeft willen opnemen met de GI. De kinderrechter heeft de positieve signalen vanuit de school van de minderjarige meegewogen, maar concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat de moeder in gesprek gaat met de GI om de situatie te kunnen evalueren en om een borgingsplan op te stellen. De kinderrechter heeft de GI verzocht om alle mogelijkheden te benutten om contact met de moeder te leggen, en heeft de beslissing om de ondertoezichtstelling te verlengen genomen om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416460 / JE RK 23-2102
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Eindhoven,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend en gehoord:
- de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank op
28 november 2023;
- de brief van de GI d.d. 15 januari 2024 met bijlagen, ingekomen bij de rechtbank
op 15 januari 2024;
- het emailbericht van de moeder d.d. 17 januari 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij correct is opgeroepen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 april 2017 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 24 januari 2024.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 april 2022 is de behandeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen aangehouden tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 11 augustus 2022.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 juli 2022 is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg of een netwerkpleeggezin afgewezen.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft in de afgelopen periode meerdere pogingen ondernomen om te voldoen aan de opdracht van de kinderrechter, zoals die tijdens de vorige mondelinge behandeling in oktober 2023 is gegeven. Alvorens te kunnen afschalen dient er namelijk zicht op de situatie van [minderjarige] en een borgingsplan te zijn. Ondanks de inzet van diverse middelen, waaronder onverwachtse huisbezoeken en een schriftelijke aanwijzing, is het de GI niet gelukt om met de moeder in contact te komen. Ook het benaderen van de zus van [minderjarige] heeft niet geleid tot een gesprek met de moeder. Het wantrouwen van de moeder is groot, hetgeen ook blijkt uit haar brief die zij heeft geschreven aan de kinderrechter. De moeder en [minderjarige] vrezen voor een uithuisplaatsing. Dit is volgens de GI absoluut niet de bedoeling. De GI heeft vanuit de school positieve berichten ontvangen, in die zin dat [minderjarige] het goed doet op school en dat er geen zorgen zijn over zijn resultaten. Tevens heeft de GI van de school vernomen dat de moeder naar een bijeenkomst op school is gekomen over de vervolgmogelijkheden van [minderjarige] na het behalen van zijn diploma en waarbij de moeder erg betrokken oogde. Omdat het de GI niet lukt om in gesprek te komen met de moeder, ontbreekt bij de GI nog altijd het zicht op de thuissituatie en het welzijn van [minderjarige] . Hierdoor is het niet mogelijk om de positieve berichten vanuit de school te bevestigen alsmede om vast te stellen of de eerder geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen voldoende zijn weggenomen. De GI wil dan ook graag in gesprek met de moeder om tot een afsluiting van de ondertoezichtstelling te kunnen komen. De GI heeft zich genoodzaakt gezien om nogmaals een korte verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken om dit te kunnen realiseren.
4.2
De Raad begrijpt dat de positieve signalen vanuit de school over [minderjarige] en de moeder aanleiding geven om de ondertoezichtstelling af te sluiten. Echter begrijpt de Raad ook dat [minderjarige] op school weinig loslaat over zijn thuissituatie. De Raad vindt het niet passend om de ondertoezichtstelling op dit moment te beëindigen zonder zeker te weten dat de eerder geconstateerde ontwikkelingsbedreigingen zijn opgeheven. Het is noodzakelijk dat de GI, als uitvoerder van die maatregel, zicht krijgt op de situatie van [minderjarige] om zodoende zelf de positieve ontwikkelingen te kunnen vaststellen en daarbij de eerdere zorgen uit te sluiten. De Raad acht daarbij in het kader van die afsluiting van cruciaal belang dat er een borgingsplan wordt opgesteld met afspraken over hoe gehandeld moet worden als het op termijn niet goed gaat met [minderjarige] . Dit alles kan alleen bewerkstelligd worden als de moeder in gesprek gaat met de GI. De Raad begrijpt dat de moeder de schriftelijke aanwijzing als dreigend heeft ervaren en dat het mogelijk voor haar onvoldoende duidelijk is dat de GI voornemens is om een positief gesprek met haar te voeren. Er is absoluut geen sprake van een voornemen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De GI wordt dan ook geadviseerd om de moeder nogmaals een brief te sturen met een nadere uitleg van haar (positieve) bedoelingen en om daarnaast alle mogelijkheden te benutten om alsnog in gesprek te raken met de moeder om zodoende de positieve signalen te kunnen kortsluiten. De Raad staat achter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling voor een korte periode te verlengen zodat gekomen kan worden tot een afsluiting van deze maatregel.

5.De beoordeling

5.1
Kort voor de aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een emailbericht van de moeder ontvangen, waarin zij verzoekt om de mondelinge behandeling te verplaatsen daar [minderjarige] deze week examens heeft en hij zich niet fit voelt. Gezien het moment van indiening van dit verzoek heeft de kinderrechter de door de moeder verzochte aanhouding afgewezen. Omdat de moeder zelf ook niet is verschenen tijdens mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de inhoud van de brief van de moeder besproken met de verschenen vertegenwoordigsters van de GI en de Raad. In haar brief laat de moeder weten het niet te geloven dat men voornemens is de ondertoezichtstelling af te schalen, daar de GI inmiddels heeft gedreigd met een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Volgens de moeder gaat het goed met [minderjarige] . Hij haalt goede cijfers en met zijn opvoeding is niks mis. De moeder hoopt dat de bemoeienis van de hulpverlening stopt, want dit maakt [minderjarige] onnodig bang en ontmoedigt hem. Wat hij doet is nooit goed genoeg. De moeder hoopt dat [minderjarige] verdere ellende even bespaard kan blijven.
5.2
De kinderrechter overweegt als volgt.
5.2.1
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de zorgen over [minderjarige] niet zijn weggenomen en dat daardoor is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Doordat de moeder iedere vorm van contact met de GI afhoudt, is er in de afgelopen periode geen zicht verkregen op de situatie van [minderjarige] . Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om te kunnen vaststellen in welke mate de ontwikkelingsbedreigingen nog aanwezig zijn dan wel dat deze zijn weggenomen. Vanuit de school zijn er wel inmiddels positieve signalen over [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] lijkt het redelijk goed te doen op school. Hij ligt goed in de klas en oogt verzorgd. De moeder is naar een bijeenkomst op school gekomen, waarbij zij de indruk heeft gegeven een betrokken moeder te zijn. Deze positieve signalen nemen niet weg dat het gezin een zorgelijk verleden kent. Er waren eerder veel zorgen over de opvoedsituatie van de moeder en het welzijn van haar kinderen. De moeder kent een hevig wantrouwen jegens de hulpverlening en laat al jarenlang een patroon zien van zorg mijden en het weigeren van iedere vorm van contact met de hulverlening/GI. De kinderrechter stelt vast dat ook in de afgelopen periode het de GI niet gelukt is om in contact te komen met de moeder. Al in de vorige beschikking van 11 oktober 2023 is aangekondigd dat het de bedoeling is dat toegewerkt zal worden naar het beëindigen van de ondertoezichtstelling, die als gevolg van de niet meewerkende houding van de moeder moeilijk tot niet uitvoerbaar is. De kinderrechter heeft destijds al benadrukt dat niet kan worden afgeschaald zonder een borgingsplan met afspraken voor het geval het op termijn toch niet goed gaat met [minderjarige] en hij hulp nodig heeft. Om de ondertoezichtstelling te kunnen beëindigen is het daarom noodzakelijk dat de GI als instantie die de ondertoezichtstelling uitvoert, zich zelf een beeld kan vormen over hoe het op dit moment met [minderjarige] gaat en hoe zijn thuissituatie is. In dit kader is het dan ook van cruciaal belang dat de moeder zich – als zij dit wenst met bijstand van een vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld haar dochter – openstelt voor de GI en het gesprek hierover aangaat. Gezien de inhoud van de schriftelijke aanwijzing kan de kinderrechter begrijpen dat de moeder vreest voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] , echter wil de kinderrechter benadrukken dat er geen sprake is van een voornemen om [minderjarige] bij haar weg te halen. Het gaat er om dat vastgesteld kan worden dat de situatie van [minderjarige] goed genoeg is om te kunnen afschalen. De GI wordt in dit kader ook verzocht om gevolg te geven aan het advies van de Raad om de moeder in een brief een nadere uitleg te geven over haar (positieve) bedoelingen en de noodzaak voor het hebben van een afsluitgesprek. De kinderrechter verwacht daarbij van de GI dat zij alle mogelijkheden zal benutten om tot dit gesprek met de moeder te komen. Hierbij kan gedacht worden aan aangekondigde maar ook onverwachtse huisbezoeken en het betrekken van de zus van [minderjarige] of zijn school.
5.2.2
De kinderrechter hoopt van harte dat de moeder gevolg zal geven aan haar oproep om het gesprek met de GI aan te gaan. Door ontbreken van contact met de moeder en enig zicht op de situatie van [minderjarige] ziet de kinderrechter voor nu geen andere mogelijkheid dan de ondertoezichtstelling voor de verzochte periode te verlengen.
5.2.3
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 januari 2024 en tot 24 april 2024;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van Bakker-Maljers als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2024
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.