ECLI:NL:RBZWB:2024:7475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/02/421002 / KG ZA 24-154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van samenwerkingsovereenkomst in kort geding met betrekking tot woningbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De zaak betreft een samenwerkingsovereenkomst die op 29 januari 2024 is gesloten tussen beide partijen voor de bouw van vijf nieuwbouwwoningen. [eiseres] vordert in kort geding dat [gedaagde] wordt veroordeeld om uitvoering te geven aan de samenwerkingsovereenkomst, omdat [gedaagde] volgens [eiseres] in verzuim verkeert door niet te voldoen aan haar verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering, aangezien de bouw in april 2024 had moeten beginnen en er al een woning was verkocht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist dat de opschortende voorwaarde in de overeenkomst is vervuld, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] voldoende financiering heeft verkregen en dat de samenwerkingsovereenkomst van kracht is. De vordering van [eiseres] is toegewezen, met een veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van de overeenkomst en betaling van een dwangsom bij niet-nakoming. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/421002 / KG ZA 24-154
Vonnis in kort geding van 11 juni 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. L.A.A. Steehouwer,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.J. van der Doe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties I tot en met IX
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 64
- de e-mail van mr. Van der Doe van 27 mei 2024 met producties 65 en 66
- de e-mail van 27 mei 2024 van mr. Steehouwer met producties X tot en met XVI
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot 30 mei 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen.
Bij e-mails van 30 mei 2024 hebben mr. Steehouwer en mr. Van der Doe meegedeeld dat partijen geen regeling hebben getroffen en verzocht vonnis te wijzen. Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een werkmaatschappij van [B.V. 1] en [B.V. 2] en legt zich toe op de aan- en verkoop en ontwikkeling van onroerende zaken. De heren [naam 1] en [naam 2] zijn - via hun persoonlijke B.V.’s - feitelijk bestuurders en aandeelhouders van [eiseres] B.V.
[gedaagde] is een bouwbedrijf. De heer [naam 3] is bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] is eigenaar van drie kavels in [plaats 3] . Zij is voornemens deze kavels te splitsen in zes kavels voor de realisatie van vijf nieuwbouwwoningen. Op de zesde kavel zullen elf garageboxen worden gerealiseerd. Deze laatstgenoemde kavel behoort niet tot de hierna te noemen samenwerkingsovereenkomst.
2.3.
In verband met de bouw van de vijf nieuwbouwwoningen hebben partijen vanaf december 2022 onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst. Aanvankelijk was het uitgangspunt dat [eiseres] de kavels zou verkopen aan particulieren en in de koopovereenkomst zou bedingen dat de kopers met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst zouden sluiten, waarbij [eiseres] en [gedaagde] een vaste prijs voor de bouw zijn overeengekomen.
2.4.
Op 29 januari 2024 hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst). In de samenwerkingsovereenkomst is onder het kopje “in aanmerking nemende” onder meer vermeld:
“(…)
- Dat [eiseres] de Kavels te koop aanbiedt en reeds één woning heeft verkocht. De opdracht tot bouw van de overige vier woningen door [eiseres] wordt gegeven. Bij verkoop zal [eiseres] daarbij in de koopovereenkomst de voorwaarde opnemen dat kopers een aannemingsovereenkomst overnemen door middel van contractovername (hierna te noemen: “de Aannemingsovereenkomst, zie bijlage 2) en [gedaagde] daar altijd toestemming aan zal verlenen;
- Dat de start van de bouw van de Woningen plaats zal vinden uiterlijk april 2024;
- Dat [eiseres] voor de opdracht tot bouw van 4 van de 5 woningen financiering zal vragen bij een derde partij;
(…).”
2.5.
In de samenwerkingsovereenkomst zijn verder onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

1. Doel van de samenwerking1.1Partijen zullen zich gezamenlijk inspannen om tot verkoop van de Kavels en realisatie van de Woningen te komen, zoals aangegeven op de plankaart (bijlage 1).
1.2
Partijen zullen gezamenlijk uiting geven aan verkoopinformatie en gesprekspartners zijn voor de omgeving, gemeente, kopers, (aankoop)makelaars en andere externe partners.

2.Inhoud van de samenwerking

2.1
[eiseres] zal de kavels te koop aanbieden op grond van de koopovereenkomst, waarin als voorwaarde is opgenomen dat er tegelijkertijd een Aannemingsovereenkomst wordt gesloten met [gedaagde] door middel van contractovername conform de als bijlage 2 bijgevoegde Aannemingsovereenkomst met bijlagen.
(…)
2.3
Zodra een koper de koopovereenkomst heeft getekend, zal [gedaagde] met deze koper in gesprek gaan over de wensen van de koper ten aanzien van de Aannemingsovereenkomst en de bouw.

3.Voorwaarden Aannemingsovereenkomst

3.1
[gedaagde] zal de bouw van de vijf Woningen aanbieden aan (particuliere) kopers voor een totaalprijs van € 942.450 excl. btw, inhoudende € 186.890 excl. btw voor de reeds aan een particulier verkochte woning en € 188.890 excl. btw ten aanzien van de overige 4 woningen, op grond van de conform bijlage 2 bijgevoegde Aannemingsovereenkomst met bijlagen en onder de (betalings-)voorwaarden van Bouwgarant.
(…)
3.3
[gedaagde] bouwt ingevolge de technische specificaties zoals opgenomen in de Aanneemovereenkomst en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, bouwbesluit en de BENG. Indien er na het ondertekenen van deze Overeenkomst nog aanpassingen moeten worden doorgevoerd om binnen de wet- en regelgeving, bouwbesluit of BENG te kunnen bouwen, en opleveren, komen deze kosten voor rekening en risico van [gedaagde] .
3.4
De woningen dienen na oplevering een A+++ label te hebben.
(…)

4.De bouw

(…)
4.2 [gedaagde] zal het plangebied bij start van de bouw bouwrijp maken en daarbij tevens het (deel van een) woning, de landbouwschuur en de erfverharding die aanwezig is op de Kavels bij start van de bouw in onderaanneming laten verwijderen. De kosten voor deze onderaanneming zal zij één op één ieder voor een gelijk (1/5e) deel doorbelasten aan de kopers van de Woningen met een bedrag van heden begroot op € 3.890,- per koper (excl. BTW). Dit bedrag is reeds opgenomen en verdisconteerd in de aanneemsom van respectievelijk € 186.890 (excl. btw) voor kavel 3 en € 188.890 (excl. btw) voor de overige 4 kavels. Daarnaast zal [eiseres] zorgdragen voor een terreinafzetting en [gedaagde] voor rijplaten gedurendede bouw.
4.3 [gedaagde] zal na de afronding van de ruwbouwwerken of ten laatste op 1 september 2024 de toegangsweg, behorende bij kavel 6, naar het achterliggende terrein waar garageboxen worden gebouw vrij maken en houden over de gehele breedte, 4mtr. Dit is de ‘zesde’ kavel die niet tot de samenwerkingsovereenkomst behoort.
(…)
5 Duur en einde van de Overeenkomst(…)
5.3 Deze overeenkomst komt daarnaast tot stand onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] voor 1 maart 2024 de benodigde financiering heeft verkregen voor de bouw van 4 van de 5 woningen. [eiseres] zal [gedaagde] berichten indien en zodra zij afdoende financiering heeft verkregen.”
2.6. Bij de door [eiseres] overgelegde stukken bevindt zich een geldleningsovereenkomst met hypothecaire zekerheid van 29 februari 2024 tussen [B.V. 3] of [B.V. 4] en [B.V. 5] als schuldeisers enerzijds en [naam 2] en [naam 1] als schuldenaars anderzijds. [naam 2] en [naam 1] handelen daarbij zowel in privé als namens respectievelijk [B.V. 2] en [B.V. 1] en gezamenlijk namens [eiseres] B.V. Op grond van deze overeenkomst wordt een lening verstrekt van € 300.000,00 met een looptijd van 6 maanden, behoudens eventuele verlenging. Indien noodzakelijk wordt een tweede lening verstrekt van € 375.000,00 vanaf 1 december 2024. De rente op jaarbasis bedraagt 10% per maand. De totale som van de geldlening bedraagt € 675.000,00 en moet vermeerderd met de verschuldigde rente uiterlijk op 1 december 2026 zijn afgelost en voldaan.
2.7.
Bij e-mail van 1 maart 2024 heeft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer het volgende meegedeeld:
“Beste [naam 2] en [naam 1] ,
Ik heb van jullie geen bevestiging mogen ontvangen, inhoudende dat door jullie financiering is verkregen ten behoeve van het project in [plaats 3] .
In concludeer daaruit dat de opschortende voorwaarde die wij zijn overeengekomen in artikel 5.3 van de samenwerkingsovereenkomst is vervuld. Dit betekent dat de samenwerkingsovereenkomst daarmee tot een einde is gekomen.
(…)”
2.8.
Bij whatsapp-bericht van 1 maart 2024 heeft [naam 2] namens [eiseres] bevestigd dat de financiering rond is en dat zij dat eerder aan [gedaagde] heeft meegedeeld.
2.9.
Bij brief van haar raadsman van 4 maart 2024 heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld:
“ [gedaagde] heeft van u nimmer voor 1 maart 2024 het bericht ontvangen dat u de in artikel 5.3 van de samenwerkingsovereenkomst genoemde financiering heeft verkregen. Integendeel, [gedaagde] heeft van u vernomen dat de genoemde financiering niet is verkregen. De overeenkomst is daarmee tot een einde gekomen.”
[gedaagde] heeft [eiseres] daarnaast aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het eindigen van de samenwerkingsovereenkomst geleden schade.
2.10.
Bij e-mail van haar raadsman van 8 maart 2024 heeft [eiseres] - kort gezegd - meegedeeld dat de opschortende voorwaarde is ingetreden, zodat de samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen. Zij heeft [gedaagde] verzocht en gesommeerd de verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst na te komen.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de samenwerkingsovereenkomst van 29 januari 2024, waaronder begrepen doch niet beperkt de nakoming van haar verplichtingen zoals genoemd in artikel 1.1, 1.2, 2.1, 2.3, 3.1, 3.3, 3.4, 4.2, 4.3, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00,
b. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Tussen partijen is de samenwerkingsovereenkomst van 29 januari 2024 tot stand gekomen. [gedaagde] moet haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst nakomen. Dit houdt onder meer in dat [gedaagde] zich moet inspannen om samen met [eiseres] tot verkoop van de kavels en de realisatie van de woningen over te gaan, dat [gedaagde] afspraken zal maken met kopers over de bouw en daartoe aannemingsovereenkomsten zal sluiten en dat [gedaagde] de woningen zal bouwen conform de overeengekomen technische specificaties.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] weigert, ondanks sommaties, over te gaan tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, zodat zij in verzuim verkeert. [eiseres] lijdt daardoor schade. Er is al één kavel verkocht en [eiseres] moet haar verplichtingen jegens deze koper nakomen. Partijen zijn overeengekomen dat de bouw in april 2024 zou aanvangen. Daarnaast lopen de kosten van de financiering op als hiervan later gebruik wordt gemaakt.
[eiseres] heeft daarom recht op en spoedeisend belang bij haar vordering tot nakoming van de overeenkomst op straffe van een dwangsom.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. Zij betwist primair dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij haar vordering. [gedaagde] betwist dat de koopovereenkomst ten aanzien van kavel 3 nog rechtsgeldig is; volgens haar is deze per 1 april 2024 van rechtswege ontbonden. De rectificatieakte is ongeloofwaardig. Afgezien daarvan worden de aannemingsovereenkomsten met de particuliere kopers en met [eiseres] aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat binnen 4 maanden een omgevingsvergunning moet zijn verkregen die formele rechtskracht heeft. Die vergunning is nog niet verkregen en het is de vraag of (tijdig) aan deze voorwaarde kan worden voldaan. Daarnaast is onduidelijk of de bodemrechter de vordering van [eiseres] zou toewijzen. [eiseres] heeft ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van haar niet kan worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten, aldus [gedaagde] . [gedaagde] voert verder aan dat [eiseres] niet om een voorlopig voorziening verzoekt, maar om een declaratoir vonnis. Zij verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Als de vordering wordt toegewezen zijn de gevolgen onomkeerbaar; [gedaagde] zal op termijn de nog aanwezige opstal moeten gaan slopen en vier van de vijf woningen moeten gaan bouwen. Het belang van [gedaagde] bij het afwachten van de bodemprocedure weegt zwaarder dan het belang van [eiseres] bij de verzochte voorlopige voorziening.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst niet definitief tot stand is gekomen, althans is geëindigd, omdat de opschortende voorwaarde uit artikel 5.3 van de overeenkomst niet is vervuld. [gedaagde] betwist dat de voor de bouw van vier van de vijf woningen benodigde financiering is verkregen. De omvang van de door [eiseres] verkregen geldlening is niet afdoende. Ook is niet zeker dat de gelden daadwerkelijk aan het project zullen worden besteed. Daarnaast is aan [gedaagde] niet voor 1 maart 2024 meegedeeld dat financiering is verkregen. Integendeel, er is juist op 28 februari 2024 meegedeeld dat geen financiering is verkregen. [gedaagde] betwist dat de geldleningsovereenkomst op 29 februari 2024, dan wel voor 1 maart 2024 tot stand is gekomen.
Meer subsidiair doet [gedaagde] een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Zij voert aan dat nakoming van de samenwerkingsovereenkomst voor haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarnaast is sprake van schuldeisersverzuim van [eiseres] . Ook om die reden kan [gedaagde] niet worden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] betwist ten slotte de (hoogte van de) gevorderde dwangsom.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
[gedaagde] had op grond van de samenwerkingsovereenkomst in april 2024 moeten starten met de bouw van de woningen. Dat is niet gebeurd. Ook met de voorbereidende werkzaamheden, bestaande uit de sloop van de resterende bouwwerken op het terrein, is geen aanvang gemaakt. Het verweer van [gedaagde] dat de koopovereenkomst en (rectificatie van de) leveringsakte met betrekking tot verkoop van kavel drie schimmig zijn wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en rechtsgeldigheid van de overeenkomst en de betreffende notariële akten.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met het verstrijken van de tijd - en uitstel van de aanvang van de bouw - de diverse voor haar rekening komende kosten oplopen. [eiseres] moet daarnaast voldoen aan de gemaakte afspraken naar aanleiding van de koopovereenkomst die is gesloten voor een van de woningen; zij kan de koper niet langer aan het lijntje houden. Het verweer van [gedaagde] dat spoedeisend belang ontbreekt omdat de benodigde omgevingsvergunning nog niet is verleend, heeft [eiseres] gemotiveerd weersproken. Volgens haar ligt de betreffende aanvraag gereed voor toewijzing. Deze stelling vindt steun in een door haar overgelegde e-mail van de gemeente [plaats 2] van 27 mei 2024, waarvan de inhoud door [gedaagde] niet is weersproken.
4.3.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat wordt verzocht om een declaratoir vonnis in plaats van een voorlopige voorziening. De vordering van [eiseres] strekt tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen. Toewijzing van deze vordering leidt tot een daartoe strekkende veroordeling van [gedaagde] en dat is een voorlopige voorziening. Voor toewijzing moet voorshands voldoende aannemelijk zijn dat aan de opschortende voorwaarde in de overeenkomst is voldaan. De rechtsverhouding tussen partijen wordt hiermee niet definitief vastgesteld. De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg.
4.4.
De voorzieningenrechter komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. De kern daarvan is de vraag of voldoende aannemelijk is dat de opschortende voorwaarde in artikel 5.3 van de overeenkomst is vervuld en, zo ja, of een afweging van de over en weer betrokken belangen rechtvaardigt dat in kort geding een bevel wordt gegeven om de samenwerkingsovereenkomst na te komen.
Bij de beoordeling van de vraag of de opschortende voorwaarde is vervuld is van belang hoe deze voorwaarde moet worden uitgelegd. Beslissend daarvoor is de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de vraag hoe de bepaling tot stand is gekomen. Daaromtrent is het volgende gebleken.
Vast staat dat aanvankelijk de bedoeling van partijen is geweest dat [eiseres] de kavels zou verkopen en in de koopovereenkomst zou bedingen dat de kopers met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst zouden sluiten, waarbij [eiseres] en [gedaagde] een vaste prijs voor de bouw zijn overeengekomen. In afwijking daarvan is nu overeengekomen dat [eiseres] zelf aan [gedaagde] opdracht geeft voor de bouw van vier van de vijf woningen, en dat [eiseres] bij verkoop in de koopovereenkomst de voorwaarde zal opnemen dat kopers een aannemingsovereenkomst overnemen door middel van contractovername. Uit de overgelegde stukken en de stellingen van partijen blijkt dat als gevolg van deze wijziging op verzoek van [gedaagde] de huidige opschortende voorwaarde in de overeenkomst is opgenomen.
[gedaagde] heeft in dat kader voldoende aannemelijk gemaakt dat het ‘financieringsvoorbehoud’ is overeengekomen omdat het voor haar meer risico oplevert als [eiseres] zelf opdracht geeft voor de bouw van vier van de vijf woningen. Immers, in geval de opdracht tot de bouw van de woningen wordt gegeven door verschillende kopers, is het risico voor [gedaagde] meer gespreid.
4.5.
[gedaagde] leidt uit die omstandigheid af dat onder de zinsnede “benodigde financiering” moet worden verstaan de aanneemsom van vier van de vijf woningen, zijnde een bedrag van € 753.960,00. Dat heeft [eiseres] gemotiveerd weersproken. Volgens [eiseres] hebben partijen niet besproken hoeveel financiering “benodigd” zou zijn. Zij betwist dat zij gehouden is de volledige aanneemsom via een derde partij te financieren. Het is volgens haar aan haar als opdrachtgever om te bepalen hoeveel financiering zij zal aanvragen bij een derde partij. Zij stelt dat in de opschortende voorwaarde ook niet is gespecificeerd hoeveel financiering benodigd is. Er is niet als voorwaarde gesteld dat [eiseres] een minimaal bedrag aan financiering moet hebben verkregen. In dat geval had het volgens [eiseres] voor de hand gelegen dat ook een documentatieplicht voor [eiseres] zou zijn opgenomen en dat is niet gebeurd.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van [eiseres] . Gelet op de tekst van de voorwaarde, en met name het ontbreken van een gespecificeerd bedrag, is voldoende aannemelijk dat onder “benodigde financiering” moet worden verstaan de financiering van een derde die [eiseres] nodig heeft voor de bouw van vier van de vijf woningen. [eiseres] heeft daarnaast voldoende aannemelijk gemaakt dat de lening voor een totaalbedrag van € 675.000,00 voor haar volstaat en voldoende zekerheid biedt voor [gedaagde] . De door [gedaagde] opgeworpen bezwaren tegen de inhoud van de leningsovereenkomst zijn door haar onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de leningsovereenkomst, mede gelet op de door [eiseres] overgelegde verklaring van de schuldenaar, de heer Baijens en de heer Van der Zwaal.
4.6.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat de in 5.3 opgenomen zinsnede “ [eiseres] zal [gedaagde] berichten indien en zodra zij afdoende financiering heeft verkregen” een afzonderlijk onderdeel is van de opschortende voorwaarde en dat dat onderdeel, en daarmee de opschortende voorwaarde, niet is vervuld. [eiseres] heeft dit gemotiveerd weersproken.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij een opschortende voorwaarde de verbintenissen uit de overeenkomst pas ontstaan met het plaatsvinden van een onzekere gebeurtenis. In dit geval is voldoende aannemelijk dat die gebeurtenis betreft het verkrijgen van de benodigde financiering. De betreffende mededeling staat daar los van; daaraan is ook niet de datum van 1 maart 2024 gekoppeld. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd.
4.7.
[gedaagde] heeft verder nog een beroep gedaan op artikel 6:248 lid 2 BW. Nakoming van de samenwerkingsovereenkomst is voor haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus [gedaagde] . Zij voert aan dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij voor een partij die niet kapitaalkrachtig is en die niet voldoende financiering heeft verkregen woningen gaat realiseren, waarbij de vraag is of zij daarvoor tijdig en volledig zal worden betaald.
De voorzieningenrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] aldus, dat zij met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, niet meer aan de gehele overeenkomst wil worden gehouden. Dat is niet mogelijk. Artikel 6:248 lid 2 BW heeft (alleen) betrekking op een als gevolg van de overeenkomst geldende regel tussen partijen. Het artikel biedt geen grond voor het buiten toepassing verklaren van de gehele overeenkomst. Het verweer faalt al om die reden.
4.8.
[gedaagde] heeft ten slotte nog aangevoerd dat sprake is van schuldeisersverzuim omdat [eiseres] haar eigen verplichtingen niet nakomt. Er worden volgens haar slechts drie woningen te koop aangeboden, en niet vier. Ook dat staat volgens [gedaagde] aan nakoming van de overeenkomst door haar in de weg. [eiseres] heeft dit verweer gemotiveerd weersproken.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vier nog te verkopen woningen op diverse wijze ter verkoop worden aangeboden. Overigens rechtvaardigt de omstandigheid dat een van de woningen (nog) niet te koop zou worden aangeboden geen opschorting van de verplichtingen van [gedaagde] .
4.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [eiseres] evident belang bij toewijzing van de vordering. Daartegenover staat het belang van [gedaagde] bij afwijzing daarvan.
Het belang van [gedaagde] is er volgens haar eigen stellingen met name in gelegen dat zij niet voor de afgesproken prijs wil/kan meewerken aan het onderhavige project, omdat zij dan verlies lijdt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [gedaagde] niet prevaleert boven het belang van [eiseres] bij nakoming van de overeenkomst. Partijen hebben in hun overeenkomst prijsafspraken gemaakt. De omstandigheid dat deze prijsafspraken bij nader inzien voor [gedaagde] (mogelijk) verliesgevend zijn is een onvoldoende gerechtvaardigd belang. Van [eiseres] behoeft niet te worden verwacht dat zij om die reden de overeenkomst beëindigt. Het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt om dezelfde reden gepasseerd.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen op na te melden wijze.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding aan de veroordeling een dwangsom te verbinden, die zal worden beperkt als volgt.
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.088,22

5.5. De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] binnen een week na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de samenwerkingsovereenkomst van 29 januari 2024, waaronder begrepen doch niet beperkt tot de nakoming van haar verplichtingen zoals genoemd in artikel 1.1, 1.2, 2.1, 2.3, 3.1, 3.3, 3.4, 4.2, 4.3 van de overeenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.088,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.