Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 64
- de e-mail van 27 mei 2024 van mr. Steehouwer met producties X tot en met XVI
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van [gedaagde] .
Bij e-mails van 30 mei 2024 hebben mr. Steehouwer en mr. Van der Doe meegedeeld dat partijen geen regeling hebben getroffen en verzocht vonnis te wijzen. Vervolgens is vonnis bepaald.
2.De feiten
[gedaagde] is een bouwbedrijf. De heer [naam 3] is bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde] .
“(…)
- Dat [eiseres] de Kavels te koop aanbiedt en reeds één woning heeft verkocht. De opdracht tot bouw van de overige vier woningen door [eiseres] wordt gegeven. Bij verkoop zal [eiseres] daarbij in de koopovereenkomst de voorwaarde opnemen dat kopers een aannemingsovereenkomst overnemen door middel van contractovername (hierna te noemen: “de Aannemingsovereenkomst, zie bijlage 2) en [gedaagde] daar altijd toestemming aan zal verlenen;
- Dat de start van de bouw van de Woningen plaats zal vinden uiterlijk april 2024;
- Dat [eiseres] voor de opdracht tot bouw van 4 van de 5 woningen financiering zal vragen bij een derde partij;
(…).”
“
1. Doel van de samenwerking1.1Partijen zullen zich gezamenlijk inspannen om tot verkoop van de Kavels en realisatie van de Woningen te komen, zoals aangegeven op de plankaart (bijlage 1).
2.Inhoud van de samenwerking
(…)
3.Voorwaarden Aannemingsovereenkomst
(…)
(…)
4.De bouw
4.2 [gedaagde] zal het plangebied bij start van de bouw bouwrijp maken en daarbij tevens het (deel van een) woning, de landbouwschuur en de erfverharding die aanwezig is op de Kavels bij start van de bouw in onderaanneming laten verwijderen. De kosten voor deze onderaanneming zal zij één op één ieder voor een gelijk (1/5e) deel doorbelasten aan de kopers van de Woningen met een bedrag van heden begroot op € 3.890,- per koper (excl. BTW). Dit bedrag is reeds opgenomen en verdisconteerd in de aanneemsom van respectievelijk € 186.890 (excl. btw) voor kavel 3 en € 188.890 (excl. btw) voor de overige 4 kavels. Daarnaast zal [eiseres] zorgdragen voor een terreinafzetting en [gedaagde] voor rijplaten gedurendede bouw.
4.3 [gedaagde] zal na de afronding van de ruwbouwwerken of ten laatste op 1 september 2024 de toegangsweg, behorende bij kavel 6, naar het achterliggende terrein waar garageboxen worden gebouw vrij maken en houden over de gehele breedte, 4mtr. Dit is de ‘zesde’ kavel die niet tot de samenwerkingsovereenkomst behoort.
(…)
5 Duur en einde van de Overeenkomst(…)
5.3 Deze overeenkomst komt daarnaast tot stand onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] voor 1 maart 2024 de benodigde financiering heeft verkregen voor de bouw van 4 van de 5 woningen. [eiseres] zal [gedaagde] berichten indien en zodra zij afdoende financiering heeft verkregen.”
2.6. Bij de door [eiseres] overgelegde stukken bevindt zich een geldleningsovereenkomst met hypothecaire zekerheid van 29 februari 2024 tussen [B.V. 3] of [B.V. 4] en [B.V. 5] als schuldeisers enerzijds en [naam 2] en [naam 1] als schuldenaars anderzijds. [naam 2] en [naam 1] handelen daarbij zowel in privé als namens respectievelijk [B.V. 2] en [B.V. 1] en gezamenlijk namens [eiseres] B.V. Op grond van deze overeenkomst wordt een lening verstrekt van € 300.000,00 met een looptijd van 6 maanden, behoudens eventuele verlenging. Indien noodzakelijk wordt een tweede lening verstrekt van € 375.000,00 vanaf 1 december 2024. De rente op jaarbasis bedraagt 10% per maand. De totale som van de geldlening bedraagt € 675.000,00 en moet vermeerderd met de verschuldigde rente uiterlijk op 1 december 2026 zijn afgelost en voldaan.
“Beste [naam 2] en [naam 1] ,
(…)”
“ [gedaagde] heeft van u nimmer voor 1 maart 2024 het bericht ontvangen dat u de in artikel 5.3 van de samenwerkingsovereenkomst genoemde financiering heeft verkregen. Integendeel, [gedaagde] heeft van u vernomen dat de genoemde financiering niet is verkregen. De overeenkomst is daarmee tot een einde gekomen.”
[gedaagde] heeft [eiseres] daarnaast aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het eindigen van de samenwerkingsovereenkomst geleden schade.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie.
3. Het geschil
a. [gedaagde] te veroordelen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de samenwerkingsovereenkomst van 29 januari 2024, waaronder begrepen doch niet beperkt de nakoming van haar verplichtingen zoals genoemd in artikel 1.1, 1.2, 2.1, 2.3, 3.1, 3.3, 3.4, 4.2, 4.3, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,00,
b. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] weigert, ondanks sommaties, over te gaan tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, zodat zij in verzuim verkeert. [eiseres] lijdt daardoor schade. Er is al één kavel verkocht en [eiseres] moet haar verplichtingen jegens deze koper nakomen. Partijen zijn overeengekomen dat de bouw in april 2024 zou aanvangen. Daarnaast lopen de kosten van de financiering op als hiervan later gebruik wordt gemaakt.
[eiseres] heeft daarom recht op en spoedeisend belang bij haar vordering tot nakoming van de overeenkomst op straffe van een dwangsom.
Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst niet definitief tot stand is gekomen, althans is geëindigd, omdat de opschortende voorwaarde uit artikel 5.3 van de overeenkomst niet is vervuld. [gedaagde] betwist dat de voor de bouw van vier van de vijf woningen benodigde financiering is verkregen. De omvang van de door [eiseres] verkregen geldlening is niet afdoende. Ook is niet zeker dat de gelden daadwerkelijk aan het project zullen worden besteed. Daarnaast is aan [gedaagde] niet voor 1 maart 2024 meegedeeld dat financiering is verkregen. Integendeel, er is juist op 28 februari 2024 meegedeeld dat geen financiering is verkregen. [gedaagde] betwist dat de geldleningsovereenkomst op 29 februari 2024, dan wel voor 1 maart 2024 tot stand is gekomen.
Meer subsidiair doet [gedaagde] een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. Zij voert aan dat nakoming van de samenwerkingsovereenkomst voor haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarnaast is sprake van schuldeisersverzuim van [eiseres] . Ook om die reden kan [gedaagde] niet worden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] betwist ten slotte de (hoogte van de) gevorderde dwangsom.
4.De beoordeling
[gedaagde] had op grond van de samenwerkingsovereenkomst in april 2024 moeten starten met de bouw van de woningen. Dat is niet gebeurd. Ook met de voorbereidende werkzaamheden, bestaande uit de sloop van de resterende bouwwerken op het terrein, is geen aanvang gemaakt. Het verweer van [gedaagde] dat de koopovereenkomst en (rectificatie van de) leveringsakte met betrekking tot verkoop van kavel drie schimmig zijn wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en rechtsgeldigheid van de overeenkomst en de betreffende notariële akten.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat met het verstrijken van de tijd - en uitstel van de aanvang van de bouw - de diverse voor haar rekening komende kosten oplopen. [eiseres] moet daarnaast voldoen aan de gemaakte afspraken naar aanleiding van de koopovereenkomst die is gesloten voor een van de woningen; zij kan de koper niet langer aan het lijntje houden. Het verweer van [gedaagde] dat spoedeisend belang ontbreekt omdat de benodigde omgevingsvergunning nog niet is verleend, heeft [eiseres] gemotiveerd weersproken. Volgens haar ligt de betreffende aanvraag gereed voor toewijzing. Deze stelling vindt steun in een door haar overgelegde e-mail van de gemeente [plaats 2] van 27 mei 2024, waarvan de inhoud door [gedaagde] niet is weersproken.
Bij de beoordeling van de vraag of de opschortende voorwaarde is vervuld is van belang hoe deze voorwaarde moet worden uitgelegd. Beslissend daarvoor is de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol, waaronder de vraag hoe de bepaling tot stand is gekomen. Daaromtrent is het volgende gebleken.
Vast staat dat aanvankelijk de bedoeling van partijen is geweest dat [eiseres] de kavels zou verkopen en in de koopovereenkomst zou bedingen dat de kopers met [gedaagde] een aannemingsovereenkomst zouden sluiten, waarbij [eiseres] en [gedaagde] een vaste prijs voor de bouw zijn overeengekomen. In afwijking daarvan is nu overeengekomen dat [eiseres] zelf aan [gedaagde] opdracht geeft voor de bouw van vier van de vijf woningen, en dat [eiseres] bij verkoop in de koopovereenkomst de voorwaarde zal opnemen dat kopers een aannemingsovereenkomst overnemen door middel van contractovername. Uit de overgelegde stukken en de stellingen van partijen blijkt dat als gevolg van deze wijziging op verzoek van [gedaagde] de huidige opschortende voorwaarde in de overeenkomst is opgenomen.
[gedaagde] heeft in dat kader voldoende aannemelijk gemaakt dat het ‘financieringsvoorbehoud’ is overeengekomen omdat het voor haar meer risico oplevert als [eiseres] zelf opdracht geeft voor de bouw van vier van de vijf woningen. Immers, in geval de opdracht tot de bouw van de woningen wordt gegeven door verschillende kopers, is het risico voor [gedaagde] meer gespreid.
De voorzieningenrechter overweegt dat bij een opschortende voorwaarde de verbintenissen uit de overeenkomst pas ontstaan met het plaatsvinden van een onzekere gebeurtenis. In dit geval is voldoende aannemelijk dat die gebeurtenis betreft het verkrijgen van de benodigde financiering. De betreffende mededeling staat daar los van; daaraan is ook niet de datum van 1 maart 2024 gekoppeld. Het verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd.
De voorzieningenrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] aldus, dat zij met een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, niet meer aan de gehele overeenkomst wil worden gehouden. Dat is niet mogelijk. Artikel 6:248 lid 2 BW heeft (alleen) betrekking op een als gevolg van de overeenkomst geldende regel tussen partijen. Het artikel biedt geen grond voor het buiten toepassing verklaren van de gehele overeenkomst. Het verweer faalt al om die reden.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vier nog te verkopen woningen op diverse wijze ter verkoop worden aangeboden. Overigens rechtvaardigt de omstandigheid dat een van de woningen (nog) niet te koop zou worden aangeboden geen opschorting van de verplichtingen van [gedaagde] .
Het belang van [gedaagde] is er volgens haar eigen stellingen met name in gelegen dat zij niet voor de afgesproken prijs wil/kan meewerken aan het onderhavige project, omdat zij dan verlies lijdt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [gedaagde] niet prevaleert boven het belang van [eiseres] bij nakoming van de overeenkomst. Partijen hebben in hun overeenkomst prijsafspraken gemaakt. De omstandigheid dat deze prijsafspraken bij nader inzien voor [gedaagde] (mogelijk) verliesgevend zijn is een onvoldoende gerechtvaardigd belang. Van [eiseres] behoeft niet te worden verwacht dat zij om die reden de overeenkomst beëindigt. Het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt om dezelfde reden gepasseerd.
De vordering van [eiseres] wordt toegewezen op na te melden wijze.