ECLI:NL:RBZWB:2024:7506
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- mr. Van 't Nedereind
- Rechtspraak.nl
Huur woonruimte; hoofdverblijf en proceskosten in huurgeschil
In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Leystromen en een gedaagde partij. De zaak betreft de vraag of de gedaagde, die in een door Leystromen gehuurde woning verblijft, daar haar hoofdverblijf heeft. Na een tussenvonnis van 19 juni 2024 heeft de huurster stukken ingediend ter onderbouwing van haar stelling dat zij in het gehuurde woont. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurster in onvoldoende mate heeft voldaan aan haar stel- en motiveringsplicht met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van de stukken. Echter, de rechter concludeert dat de huurster thans wel in het gehuurde woont, wat leidt tot een belangenafweging. De vorderingen van Leystromen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming worden afgewezen, omdat de huurster op dit moment in de woning verblijft. De kantonrechter oordeelt dat Leystromen in het ongelijk wordt gesteld en dat de gedaagde haar eigen proceskosten moet dragen, omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door niet tijdig duidelijk te maken dat zij in het gehuurde woont. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.