ECLI:NL:RBZWB:2024:7509

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/02/419646 / FA RK 24-943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht en wijziging kinderalimentatie in het kader van de zorgplicht voor een jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R. Joosen, verzocht de rechtbank om een verklaring voor recht dat de man, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Heesmans, gehouden is tot het betalen van een onderhoudsbijdrage voor hun jongmeerderjarige kind, geboren in 2006. De vrouw stelde dat de man vanaf 1 september 2019 een maandelijkse bijdrage van € 167 had beloofd, die later verhoogd zou worden naar € 200 bij het bereiken van de leeftijd van 16 jaar. De man heeft echter vanaf augustus 2023 geen betalingen meer gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen over de onderhoudsbijdrage, en dat de man deze verplichting niet is nagekomen. De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en bepaald dat de man over de periode van 1 september 2022 tot 1 februari 2024 een bijdrage van € 200 per maand moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de bijdrage voor de periode van 1 februari 2024 tot de verjaardag van het kind vastgesteld op € 25 per maand, gezien de gewijzigde omstandigheden en de financiële situatie van de man, die als zelfstandig ondernemer werkt en momenteel een participatiewetuitkering ontvangt.

De rechtbank heeft ook de behoefte van het jongmeerderjarige kind vastgesteld op afgerond € 331 per maand, maar gezien de beperkte draagkracht van beide ouders, is de totale bijdrage die de man moet betalen vastgesteld op € 25 per maand, met ingang van de verjaardag van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vrouw om een hogere bijdrage is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/419646 / FA RK 24-943
Datum uitspraak: 1 november 2024
beschikking betreffende levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
tevens gemachtigde van de [jongmeerderjarige] ,
hierna ook te noemen [jongmeerderjarige] ,
advocaat mr. R. Joosen te Oosterhout,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.M.M. Heesmans te Roosendaal.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 29 februari 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief met bijlage van 6 maart 2024 van mr. Joosen;
- het op 2 mei 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- de brief van 4 juni 2024 van mr. Joosen;
- de brief met bijlagen van 24 september 2024 van mr. Heesmans;
- de brief met bijlagen van 10 oktober 2024 van mr. Joosen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende nu jongmeerderjarige kind geboren: [jongmeerderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006.
[jongmeerderjarige] is door de man erkend;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht op grond waarvan de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] moet voldoen;
- partijen hebben in september 2019 een overeenkomst getekend, waarin zij -voor zover nu van belang- het volgende zijn overeengekomen:
“(…)
1. De heer [de man] zal vanaf 1 september 2019 stipt op de 1e dag van de maand € 167 per maand gaan betalen aan mevrouw [de vrouw] voor het onderhoud van hun zoon [jongmeerderjarige] ;
Het bedrag wordt verhoogd tot € 200 vanaf 1 september 2022 als [jongmeerderjarige] 16 jaar is geworden. (…)
- de man heeft voornoemde bijdrage in ieder geval vanaf augustus 2023 niet meer betaald.
2.2.
De man dient nu -inclusief de wettelijke indexering - afgerond € 220,= per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt (na nadere verduidelijking tijdens de mondelinge behandeling), samengevat:
- voor recht te verklaren dat de man over de periode van 1 september 2022 tot 1
februari 2024 een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] dient te betalen
van € 200,= per maand;
- de door de man te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van primair 1 februari 2024, subsidiair datum indiening verzoekschrift, nader vast te stellen op primair € 400,= per maand, subsidiair € 200,= per maand, althans een ingangsdatum en een bijdrage als de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige] met ingang van [geboortedag] 2024 nader vast te stellen op € 200,= per maand, aan [jongmeerderjarige] te voldoen.

4.De beoordeling

Verklaring voor recht kinderalimentatie periode van 1 september 2022 tot 1 februari 2024
4.1.
De vrouw legt aan haar verzoek (verklaring voor recht) ten grondslag dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op of omstreeks 7 september 2019 over de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage voor [jongmeerderjarige] . [jongmeerderjarige] heeft in die periode behoefte gehad aan een onderhoudsbijdrage van de man en de man had de financiële draagkracht die te voldoen. De man heeft de overeengekomen bijdrage echter in januari 2023 en vanaf augustus 2023 niet meer betaald. Als zij tot een incassering van de verschuldigde termijnen over wil gaan, heeft zij deze verklaring voor recht nodig. Het ontbreekt haar nu aan een executoriale titel.
4.2.
De man voert hiertegen verweer. In de stukken voert hij aan dat er volgens hem daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Daar komt bij dat als de rechtbank een kinderalimentatie zou vaststellen over deze periode, de rechtbank moet kijken naar de financiële situatie van partijen destijds. Verder lag aan de overeengekomen bijdrage geen berekening ten grondslag. Tot slot merkt de man op dat hij de bijdrage vanaf augustus 2023 niet meer heeft betaald, omdat hij daar geen draagkracht meer voor had.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een verklaring voor recht af te geven, toewijzen. Op grond van artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek (BW) spreekt de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon omtrent die rechtsverhouding een verklaring voor recht uit.
Vast staat dat partijen (schriftelijk) met elkaar zijn overeengekomen een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de toen nog minderjarige [jongmeerderjarige] van € 200,= per maand met ingang 1 september 2022. Door de vrouw noch door de man is een verzoek gedaan tot wijziging (verlaging) van deze overeengekomen bijdrage in de periode 1 september 2022 tot 1 februari 2024. Naar het oordeel van de rechtbank rust mitsdien nog steeds op de man de verplichting om in voornoemde periode een bedrag van
€ 200,= per maand aan de vrouw te betalen. De overige opmerkingen van de man - wat daar ook van zij - behoeven geen verdere bespreking meer.
Wijziging kinderalimentatie periode 1 februari 2024 tot [geboortedag] 2024
4.4.
Volgens de vrouw zijn de omstandigheden (in ieder geval) met ingang van 1 februari 2024 zodanig gewijzigd dat de tussen partijen overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige] niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet
.In dit verband stelt de vrouw dat het inkomen van de man is gewijzigd, haar inkomen is gewijzigd, de man zijn schulden heeft afgelost en de kosten voor [jongmeerderjarige] aanzienlijk zijn gestegen. Zij verzoekt de door de man te betalen kinderalimentatie in de periode van 1 februari 2024 tot [geboortedag] 2024 nader vast te stellen op primair € 400,= per maand, subsidiair € 200,= per maand.
4.5.
De man betwist niet dat (feitelijk) sprake is van een wijziging van omstandigheden. In deze periode heeft hij als zzp’er gewerkt, en was hij niet langer meer in loondienst. Hij is evenwel van mening dat dit niet leidt tot een verhoging van de door hem te betalen kinderalimentatie.
4.6.
Vast staat dat in ieder geval het inkomen van de man is gewijzigd. Aldus heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte van [jongmeerderjarige] aan een bijdrage en naar de financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen in die periode noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
4.7.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële
draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn
neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.8.
Volgens de vrouw dient als ingangsdatum voor de wijziging van de kinderalimentatie 1 februari 2024 te worden gehanteerd, omdat de man op 22 januari 2024 door haar is aangeschreven in verband met de door haar gewenste wijziging van de kinderalimentatie.
4.9.
Volgens de man moet als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift worden bepaald (zijnde 18 februari 2024).
4.10.
De rechtbank heeft op grond van artikel 1:402 BW een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een gewijzigde alimentatieverplichting. De rechtbank ziet aanleiding om als ingangsdatum van een eventuele gewijzigde kinderalimentatie 1 februari 2024 bepalen, zoals door de vrouw is verzocht.
Behoefte minderjarige [jongmeerderjarige]
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over een behoefte van [jongmeerderjarige] in deze periode van geïndexeerd afgerond € 342,= per maand. Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank hier ook vanuit gaan.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het primaire verzoek, voor zover het de hiervoor vastgestelde behoefte overschrijdt, reeds om die reden afwijzen.
4.13.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van [jongmeerderjarige] tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van een kind tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen in de relevante periode te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf
€ 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI +
€ 1.270,=)]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 2.065,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht vrouw
4.14.
Partijen zijn het erover eens dat voor de draagkracht van de vrouw in deze periode uit kan worden gegaan van een inkomen van € 16.638,= bruto per jaar en een kindgebonden budget van € 6.840,= per jaar. Dat leidt (rekening houdend met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen) tot een netto besteedbaar inkomen van € 1.940,= per maand. Zoals uit de door de vrouw als productie 10 overgelegde berekening blijkt, bedraagt de draagkracht van de vrouw dan € 96,= per maand volgens de tabel in eerdergenoemde aanbevelingen. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
Draagkracht man
4.15.
Volgens de vrouw moet aan de zijde van de man bij zijn draagkracht uit worden gegaan van een (fictief) inkomen van € 31.795,= bruto per jaar. De vrouw is van mening dat de man zijn stelling dat hij arbeidsongeschiktheid is en daardoor minder inkomen kan genereren/genereert, niet heeft onderbouwd. Al tijdens de relatie had de man hartklachten, terwijl hij toen (althans in 2016) een inkomen genereerde van € 31.795,= bruto per jaar. Volgens de vrouw is sprake van een voor herstel vatbare inkomensvermindering en dient uitgegaan te worden van een verdiencapaciteit. Bovendien merkt de man niet veel van een mogelijke hogere, gewijzigde kinderalimentatie, gelet op het schuldhulpverleningstraject waarvoor hij zich heeft aangemeld. De vordering van de vrouw ter zake (hogere achterstallige) kinderalimentatie kan als onderdeel van de totaalschuld worden meegenomen.
4.16.
De man voert aan dat hij in deze periode (verder) arbeidsongeschikt is geraakt en dat zijn inkomen nog meer is gedaald. Bij de berekening van zijn draagkracht moet volgens de man worden uitgegaan van de gemiddelde winst van 2021 tot en met 2023. In 2021 bedroeg de winst uit onderneming € 6.221,=, in 2022 was sprake van een negatieve winst en in 2023 bedroeg de winst uit onderneming € 8.078,=. Gelet op het geringe inkomen zijn er in deze periode aan zijn zijde ook meerdere schulden ontstaan. Het inkomen van de man is echter zo marginaal geweest, dat het niet uitmaakt of de schulden worden meegenomen bij de berekening van zijn draagkracht. Deze is en blijft minimaal.
4.17.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man in deze periode als zelfstandig ondernemer (als stukadoor) werkzaam is geweest. Met deze eenmanszaak is hij gestart in het voorjaar van 2019. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt verder dat deze onderneming per 19 augustus 2024 is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat de man nu een participatiewetuitkering heeft aangevraagd. De man heeft verder toegelicht dat zijn gezondheidsproblemen in de afgelopen jaren steeds verder zijn toegenomen. Na eerdere hartstilstanden ondervindt en -vond hij daar in toenemende mate problemen van, dusdanig dat hij heeft moeten besluiten om het (fysiek zwaar) werk als zzp’er dit jaar te beëindigen. De man is, na omzwervingen bij diverse artsen, thans onder behandeling bij een cardioloog en bezien wordt of, en op welke wijze hij geopereerd kan worden aan zijn hart. Door deze hartproblemen is het voor hem niet mogelijk is geweest om in het eerste half jaar van 2024 fulltime te werken. Om die reden is de omzet en daarmee de winst in 2024 opnieuw achtergebleven ten opzichte van eerdere jaren. Hoe hoog die precies is, kan hij niet vertellen. Stukken ter onderbouwing van de cijfers in de voorbije periode heeft hij namelijk niet, omdat de onderneming inmiddels is gestopt en hij geen financiële middelen (meer) heeft om de boekhouder te betalen. De vrouw heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ze twijfels heeft bij het relaas van de man over zijn gezondheid, maar zij heeft dit niet verder onderbouwd. De rechtbank heeft evenmin (andere) aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de man, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Uit de inkomensgegevens die door de man zijn overgelegd volgt verder dat de man in de afgelopen jaren nimmer (meer) met zijn inkomen/winst uit onderneming op het niveau heeft gezeten van de door de vrouw gestelde verdiencapaciteit. Bovendien is dit bedrag aan gesteld inkomen dusdanig lang geleden, dat dit niet als representatief kan worden aangemerkt voor zijn huidige verdiencapaciteit. Het voorgaande betekent dat de rechtbank voorbij gaat aan de stelling van de vrouw dat sprake is van een verdiencapaciteit ter hoogte van het inkomen van de man in 2016 van € 31.795,= bruto per jaar. Dat leidt ertoe dat de rechtbank het standpunt van de man volgt en zal uitgaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2021 tot en met 2023. Partijen zijn het er over eens gebleken dat in dat geval sprake is van een minimale draagkracht van € 25,= per maand zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
Draagkrachtvergelijking
4.18.
De draagkracht van de vrouw is volgens de tabel € 96,= per maand. De draagkracht
van de man bedraagt € 25,= per maand. Een draagkrachtvergelijking blijft daarom
achterwege, omdat de totale draagkracht van partijen lager is dan de hiervoor becijferde
behoefte van de toen nog minderjarige [jongmeerderjarige] van afgerond € 342,= per maand.
Zorgkorting
4.19.
De rechtbank overweegt dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat er al een aantal jaar geen contact is tussen de man en [jongmeerderjarige] . Daar komt bij dat sprake is van een groot tekort aan gezamenlijke draagkracht van partijen om in de behoefte van [jongmeerderjarige] te voorzien. Gelet hierop zal de rechtbank geen zorgkorting toepassen.
Conclusie
4.20.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake is van
een relevante wijziging van omstandigheden die leidt tot een aanpassing van de bijdrage in deze periode. De rechtbank zal de door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [jongmeerderjarige] over de periode van 1 februari 2024 tot [geboortedag] 2024 wijzigen naar een bedrag van
€ 25,= per maand.
Wijziging kinderalimentatie in bijdrage voor de jongmeerderjarige vanaf [geboortedag] 2024
4.21.
Tot slot verzoekt de vrouw, namens de [jongmeerderjarige] , de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige] met ingang van [geboortedag] 2024 nader vast te stellen op € 200,= per maand. Ter onderbouwing hiervan stelt de vrouw dat [jongmeerderjarige] op [geboortedag] 2024 achttien jaar is geworden, zodat weer sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.22.
Nu de man deze wijziging niet heeft betwist, staat de wijziging van omstandigheden vast. Aldus heeft zich een wijziging van omstandigheden voorgedaan die een onderzoek naar de behoefte [jongmeerderjarige] aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt.
Behoefte jongmeerderjarige [jongmeerderjarige]
4.23.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het eens zijn over een behoefte van de [jongmeerderjarige] van afgerond € 331,= per maand. Dit is gebaseerd op de normbedragen in het kader van de Wet op de studiefinanciering, conform de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatie. Nu partijen het hierover eens zijn, zal de rechtbank hier ook vanuit gaan.
Draagkracht vrouw
4.24.
Zoals in rechtsoverweging 4.14 is overwogen, bedroeg de draagkracht van de vrouw in de periode van 1 februari 2024 tot [geboortedag] 2024 € 96,= per maand. Er is niet gesteld of gebleken dat de draagkracht van de vrouw met ingang van [geboortedag] 2024 is gewijzigd, zodat de rechtbank ook voor deze periode uitgaat van een draagkracht van de vrouw van € 96,= per maand.
Draagkracht man
4.25.
Ten aanzien van de draagkracht van de man over de periode vanaf [geboortedag] 2024 handhaaft de vrouw haar standpunt zoals is weergegeven in rechtsoverweging 4.15.
4.26.
Ten aanzien van zijn huidige draagkracht heeft de man aangevoerd dat hij sinds kort een participatiewetuitkering ontvangt. Daarnaast heeft hij zich aangemeld voor vrijwillige schuldhulpverlening. Op dit moment worden in dat kader alle schulden in kaart gebracht en de medewerker van de gemeente verwacht uit te komen op een totaalschuld tussen € 8.000,= en € 10.000,=.
4.27.
De rechtbank overweegt dat uit de door de man overgelegde stukken is gebleken dat hij op dit moment een participatiewetuitkering ontvangt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man hieraan toegevoegd dat hij, gelet op zijn medische situatie, van de gemeente vanaf 25 september 2024 ontheffing van zijn sollicitatieplicht heeft gekregen voor de duur van in ieder geval één jaar. Dit is door de vrouw niet betwist. Ook heeft de man aangevoerd dat hij in het kader van vrijwillige schuldhulpverlening contact heeft gezocht met de gemeente Halderberge en dat hij in afwachting is van de verdere behandeling van zijn aanvraag daartoe. Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook voor deze periode uit moet worden gegaan van een minimale draagkracht van de man van € 25,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.28.
De draagkracht van de vrouw is volgens de tabel € 96,= per maand. De draagkracht
van de man bedraagt € 25,= per maand. Een draagkrachtvergelijking blijft daarom
achterwege, omdat de totale draagkracht van partijen lager is dan de hiervoor becijferde
behoefte van de jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] van afgerond € 331,= per maand.
Conclusie
4.29.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de door de man met ingang van [geboortedag] 2024 te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [jongmeerderjarige] vaststellen op € 25,= per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan [jongmeerderjarige] te voldoen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de man over de periode van 1 september 2022 tot 1 februari 2024 gehouden aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen) minderjarige [jongmeerderjarige] dient betalen van € 200,= (tweehonderd euro) per maand;
5.2.
bepaalt dat de overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen) minderjarige [jongmeerderjarige] wordt gewijzigd en met ingang van 1 februari 2024 tot [geboortedag] 2024 nader wordt vastgesteld op € 25,= (vijfentwintig euro) per maand, door de man aan de vrouw te voldoen;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van [geboortedag] 2024 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de [jongmeerderjarige] een bedrag van € 25,= (vijfentwintig euro), voor de toekomst bij vooruitbetaling aan hem dient te voldoen;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.