ECLI:NL:RBZWB:2024:7558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/02/427090 / FA RK 24-4510
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Gremmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een cliënt met vermoedelijke dementie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 1949, die momenteel verblijft bij een zorgorganisatie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de situatie van de cliënt beoordeeld, waarbij de cliënt zelf ontkent dat zij lijdt aan dementie en aangeeft dat zij met ambulante zorg kan blijven wonen. De specialist ouderengeneeskunde heeft echter zorgen geuit over de veiligheid van de cliënt in de thuissituatie, gezien haar eerdere opname vanwege een delier en de diagnose van vermoedelijke Alzheimer. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, haar advocaat, en zorgprofessionals. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen en heeft daarom een contra-expertise gelast om de situatie van de cliënt verder te onderzoeken. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit deskundigenonderzoek, waarbij de deskundige moet vaststellen of er sprake is van een psychogeriatrische aandoening en of een opname noodzakelijk is. De kosten van het deskundigenonderzoek worden ten laste van de Staat gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427090 / FA RK 24-4510
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
Beschikking rechterlijke machtiging
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) als bedoeld in
artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd) voor:
[cliënt] ,
geboren op [geboortedag] 1949 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: cliënt,
wonende althans verblijvende bij [zorgorganisatie 1] ,
[locatie] aan de [adres] ,
advocaat: mr. Z. Yeral te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 30 september 2024.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de aanvraag rechterlijke machtiging, ingediend op 24 september 2024;
- de medische verklaring van 24 september 2024;
- het zorgplan van 17 september 2024;
- het indicatiebesluit van 23 mei 2024;
- de CIZ-machtiging vertegenwoordiging van 31 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij zijn gehoord:
- cliënt, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [naam 1] , (vervangend) specialist ouderengeneeskunde;
  • mevrouw [naam 2] , cliëntadviseur;
  • mevrouw [naam 3] , verzorgende.
Tevens was bij de mondelinge behandeling aanwezig mevrouw [naam 4], cliëntadviseur. Zij is echter niet gehoord.
De zitting vond plaats zonder de aanwezigheid van contactpersoon de heer [naam 5] omdat cliënt zijn aanwezigheid niet wenste.

2.Wat vaststaat

2.1.
Op 23 mei 2024 is cliënt met spoed opgenomen in [locatie] te [plaats 1] van [zorgorganisatie 1] , alwaar zij tot op de dag van vandaag verblijft.

3.Het verzoek

3.1.
Het CIZ verzoekt de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf voor de duur van zes maanden te verlenen.

4.De standpunten

4.1.
Cliënt erkent dat zij onlangs heel erg ziek was, zij zichzelf op dat moment verwaarloosde en een opname van haar op dat moment nodig was. Ze was weggevallen en was blij met de hulp die ze van de artsen en thuiszorg kreeg. Inmiddels is cliënt genezen. Van het gestelde ernstig nadeel is geen sprake meer. Ze ontkent vergeetachtig te zijn. Ze geeft aan niet opgenomen te willen worden, omdat zij haar vrijheid wil behouden. Naar de mening van cliënt is een opname van haar ook niet nodig, omdat zij met gepaste hulp thuis kan wonen. Ze wil graag naar huis en overal aan meewerken zoals begeleiding, hulp en indien nodig aanpassingen aan haar woning laten verrichten. Ze kan voor zichzelf zorgen, goed koken en ook eten laten komen. Daarbij verklaart cliënt dan ook aan dagbesteding te zullen meewerken, alhoewel zij geen groepsmens is.
4.2.
De specialist ouderengeneeskunde beaamt dat de situatie van cliënt zich intussen flink heeft verbeterd in vergelijking tot bij haar opname in mei 2024. Cliënt had zichzelf toen verwaarloosd en moest in het ziekenhuis worden opgenomen. Het acute probleem waardoor het thuis niet langer ging was gelegen in een urineweginfectie van cliënt. Deze veroorzaakte een delier, mogelijk ook een CVA. Daardoor viel ze vaak. Vanuit het ziekenhuis is cliënt geplaatst op de plek waar zij op dit moment verblijft.
Begin dit jaar is door een geriater vastgesteld dat bij cliënt sprake is van dementie, vermoedelijk van het type Alzheimer. Het ziektebesef en ziekte-inzicht van cliënt zijn beperkt. Binnen de structuur die haar thans wordt geboden functioneert cliënt goed. Indien cliënt weer thuis zal verblijven zal dat mogelijk niet meer het geval zijn. De specialist ouderengeneeskunde verwacht dat zich dan binnen middellange termijn wederom hetzelfde ernstig nadeel zal gaan voordoen als zich voordeed vlak voorafgaande aan de ziekenhuisopname van cliënt. Zo viel cliënt toen veelvuldig, had zij last van apathie, liet haar zelfzorg flink te wensen over en sloot zij de deur voor de benodigde zorg. Tevens dwaalde cliënt en kende zij daardoor een onveilige verkeersdeelname. Tijdens de huidige opname van cliënt is uit een verkeersveiligheidstest gebleken dat van een onveilige verkeersdeelname nog steeds sprake is. De specialist ouderengeneeskunde maakt zich daarover grote zorgen en wil de verantwoordelijkheid niet op zich nemen om cliënt naar huis te sturen. Haar thuissituatie is anders omdat de [zorgorganisatie 2] achteraf ligt dus de gevaren rondom verkeersonveiligheid zijn wel anders. Desgevraagd kan de specialist ouderengeneeskunde niet benoemen of het dwalen van cliënt vooraf aan de opname veroorzaakt werd door de delier of de Alzheimer.
Verder geeft ze aan dat cliënt nu niet helemaal goed op haar plek zit. De bedoeling is daarom om cliënt met de rechterlijke machtiging over te plaatsen naar [verpleging] in [plaats 2], een meer open setting waar aan cliënt wat meer vrijheid kan worden gegeven. In de loop van haar opname is cliënt tegen haar verblijf steeds meer verzet gaan tonen. Zo pakt cliënt meermaals per dag haar spullen, waarmee zij laat zien haar verblijf in de huidige setting niet te willen voortzetten.
In de thuissituatie zal cliënt weer een (te) groot beroep moeten doen op de mantelzorgers. Die zorg zal echter onontbeerlijk zijn om het gezondheidsmanagement van cliënt in de gaten te houden. Probleem daarbij is dat cliënt zich op bepaalde vlakken nog goed kan uiten. Bij personen met Alzheimer wordt dat vaker gezien. Ook is bij cliënt sprake van verbloemen. Dat alles maakt dat cliënt nog goed voor zichzelf kan opkomen, maar dat zij zichzelf in haar mogelijkheden overschat. De in de thuissituatie benodigde hulp zal cliënt dan te snel weer gaan afschalen. Desgevraagd geeft de specialist ouderengeneeskunde nog aan dat het gaat om het niveau van functioneren en de inschatting of het veilig is. Als cliënt wil meewerken aan zorg en toezicht, zegt de specialist oudergeneeskunde niet dat het niet mogelijk is om naar huis te gaan maar dan wel met bepaalde voorwaarden. Niet alle zorg thuis zoals dagbesteding is geprobeerd omdat ze daar toen niet voor openstond.
4.3.
De cliëntadviseur beaamt dat cliënt in de thuissituatie niet openstond voor dagbesteding en zij veelvuldig viel. Verder onderschrijft zij het standpunt van de specialist ouderengeneeskunde. Aanvullend verklaart zij dat cliënt inmiddels staat ingeschreven voor een overplaatsing naar [verpleging] in [plaats 2]. Naar verwachting zal cliënt daar over zo’n week of zes kunnen worden geplaatst.
4.4.
De verzorgende verklaart dat cliënt tegen haar verblijf (begrijpelijk) verbaal verzet laat zien, maar dat zij niet daadwerkelijk wegloopt. De stelling van de specialist ouderengeneeskunde dat cliënt meermaals per dag haar spullen pakt en dan zou zeggen weg te gaan, herkent de verzorgende niet. Ook herkent de verzorgende zich niet in de stelling van de specialist ouderengeneeskunde, dat cliënt een onveilige verkeersdeelname zou hebben. Zij heeft met cliënt deelgenomen aan het verkeer en dat ging goed. De verzorgende geeft aan dat er een duidelijk verschil is hoe cliënt werd opgenomen en de situatie nu. Ze vraagt zich af of de second opinion ook uitgevoerd zou kunnen op de inschatting van de verkeersveiligheid van cliënt.
4.5.
De advocaat betwist namens cliënt dat bij haar sprake zou zijn van dementie, vermoedelijk van het type Alzheimer. Ook de advocaat zelf stelt daarover aan de hand van de gesprekken met cliënt, onverlet de medische verklaring, zijn twijfels te hebben. Namens cliënt verzoekt de advocaat daarom primair afwijzing van het verzoek.
Indien de rechtbank anders oordeelt en zij zal aannemen dat bij cliënt wel sprake is van een psychogeriatrische stoornis, verzoekt de advocaat namens cliënt subsidiair om een contra- expertise door een deskundige te laten uitvoeren. Het verzoek zal dan moeten worden aangehouden. Daarbij is cliënt volgens de advocaat bereid om de kosten van de contra-expertise voor haar rekening te laten komen.
Ook betwist de advocaat dat sprake zou zijn van dusdanig ernstig nadeel dat een opname van cliënt nog steeds noodzakelijk zou zijn. Volgens cliënt is de informatie uit de stukken over het ernstig nadeel veelal afkomstig van personen die achter haar geld aan zitten en is deze informatie dus gekleurd. Van ernstig nadeel was enkel sprake toen cliënt onlangs in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Cliënt accepteerde toen ook de benodigde hulp. Thans kan het ernstig nadeel worden afgewend met ambulante zorg. Naar de mening van de advocaat is cliënt vermogend genoeg om die ambulante zorg zelf te kunnen bekostigen, indien zij daarvoor via de meer reguliere weg onverhoopt niet in aanmerking zou mogen komen. Cliënt verklaart zich ook bereid om de benodigde ambulante zorg te gaan accepteren. Cliënt is inmiddels flink op leeftijd. Zij wil graag de kans krijgen om de laatste periode van haar leven buiten een instelling door te brengen. Naar de mening van de advocaat kan en moet cliënt die vrijheid worden gegund.

5.De beoordeling

5.1
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat bij cliënt sprake zou zijn van een psychogeriatrische stoornis, te weten dementie, vermoedelijk van het type Alzheimer. Cliënt ontkent dat daarvan sprake is.
Haar advocaat voert aan dat het verzoek om een Wzd machtiging moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van dementie en de vermoedelijke Alzheimer. Daarnaast is er geen sprake meer van ernstig nadeel. De benodigde zorg kan ambulant worden ingezet.
5.2.
De rechtbank staat voor de vraag of zij genoeg geïnformeerd is om op het verzoek te kunnen beslissen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Zij betrekt daarin het volgende. Cliënt komt zeer helder over. Ten tijde van haar opname in mei 2024 was dat anders. Cliënt had toen een delier ten gevolge waarvan zij ernstig nadeel ondervond. Met name in verband met het valgevaar moest zij met spoed worden opgenomen. Daarvan is nu geen sprake meer. De specialist ouderengeneeskunde geeft aan dat de situatie van cliënt behoorlijk is verbeterd en de verzorgende benoemt dat er een duidelijk verschil is tussen de toestand van cliënt op het moment dat zij werd opgenomen en de situatie nu. Daarnaast is onduidelijk of het dwalen van cliënt, waardoor verkeersonveiligheid kan ontstaan, voorafgaand aan de opname veroorzaakt werd door de delier of de Alzheimer. Daarbij komt dat cliënt en de verzorgende het niet eens zijn met de stelling dat cliënt onveilig in het verkeer zou zijn. Cliënt zegt toe overal aan te willen meewerken als ze daardoor naar huis kan.
Naar de mening van de specialist ouderengeneeskunde wordt bij personen met Alzheimer vaker gezien dat een cliënt zich op bepaalde gebieden nog zeer goed kan uiten. De rechtbank wil de medische oordelen over een stoornis bij cliënt ook niet bestrijden, maar gelet op de wijze waarop cliënt zich thans verwoordt, dat haar situatie aanzienlijk verbeterd is, en de ingrijpendheid van een gedwongen opname en verblijf maken dat de rechtbank in het subsidiaire verzoek van de advocaat om een contra-expertise in te stellen, zal volgen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat indien eenmaal een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt is verleend, die situatie vaak onomkeerbaar blijkt. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de contra-expertise moet blijken hoe de dementie zich manifesteert en of het gedrag van de cliënt als gevolg van deze psychogeriatrische aandoening ernstig nadeel oplevert en of een opname noodzakelijk is of dat volstaan kan worden met zorg op ambulante basis. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat de specialist ouderengeneeskunde tegelijkertijd met cliënt gaat onderzoeken of en onder welke voorwaarden cliënt zou kunnen terugkeren naar huis.
5.3.
Gelet op het voornoemde ziet de rechtbank noodzaak zich nader te laten informeren middels het gelasten van een deskundigenonderzoek. Er is een nieuw, verdiepend en grondig onderzoek nodig. Het subsidiaire verzoek van de advocaat zal in die zin worden toegewezen dat de zaak wordt aangehouden, teneinde nader onderzoek te verrichten.
Aldus, de rechtbank wil zich nader laten voorlichten over (onder meer) de gestelde stoornis en het ernstig nadeel waartoe het gedrag dat daaruit voortvloeit leidt. De rechtbank wenst tevens door de nader te benoemen deskundige te worden voorgelicht over de vraag naar de mogelijkheden van passende ambulante zorg.
5.4.
De rechtbank zal daarom deskundige mw. [naam 6], als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan de GGz Breburg, benoemen ter beantwoording van de navolgende vragen:
Is er naar uw oordeel sprake van een psychogeriatrische aandoening?
Tot welke diagnose bent u gekomen en op basis waarvan?
Indien er sprake was van een delier, is er kans op recidive?
In hoeverre veroorzaakt het gedrag van de cliënt als gevolg van een psychogeriatrische aandoening ernstig nadeel?
Waar bestaat dat gedrag uit?
Waaruit bestaat het ernstige nadeel of aanzienlijke risico daarop? Hoe komt u tot uw oordeel?
In hoeverre werd het ernstig nadeel ten tijde van de opname veroorzaakt door de delier?
In hoeverre bestaat er verkeersonveiligheid als cliënt naar huis gaat? Waar baseert u dat op?
Is naar uw oordeel een opname of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te kunnen afwenden? En zo ja/nee waarom?
Is naar uw oordeel opname of voortzetting van het verblijf geschikt om het ernstige nadeel te kunnen afwenden? En zo ja/nee waarom?
Zijn er minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te kunnen voorkomen of af te wenden? En zo ja/nee waarom?
Welke mogelijkheden zijn er thuis met hulp als cliënt de hulp accepteert? Waar moet die hulp dan uit bestaan?
In hoeverre bestaat de kans dat cliënt de benodigde hulp in de thuissituatie dan te snel weer zou gaan afschalen?
Zijn er gedragingen of uitingen die wijzen op verzet tegen opname of voortzetting verblijf?
Welke overige informatie acht u nog van belang? Zijn er nog andere bevindingen uit uw onderzoek naar voren gekomen die van belang kunnen zijn?
5.5.
De deskundige dient zo spoedig mogelijk met het onderzoek te beginnen en haar rapportage uiterlijk op
[datum 1] 2024 om [uur](24-uur voorafgaande aan de nieuwe mondelinge behandeling) aan de rechtbank toe te zenden. Daarna zullen cliënt en haar advocaat en de behandelaar in de gelegenheid worden gesteld om op het rapport van de deskundige te reageren tijdens de mondelinge behandeling van
[datum 2] 2024 te [uur]. Deze mondelinge behandeling zal plaatsvinden bij [zorgorganisatie 1], [locatie] , aan de [adres] te [geboorteplaats] . Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de datum van de nadere mondelinge behandeling is afgestemd met de advocaat van cliënt.
5.6.
Het verzoek is ingekomen op 30 september 2024. Ingevolge artikel 39 Wzd beslist de rechter zo spoedig mogelijk op het verzoek tot het verlenen van een machtiging. Indien het verzoek betrekking heeft op een cliënt die reeds in een accommodatie verblijft, beslist de rechter in elk geval binnen drie weken na de datum van indiening van het verzoek. Derhalve dient de rechter in dit geval uiterlijk 21 oktober 2024 op het verzoek te hebben beslist.
Echter is vanwege de contra-expertise die termijn niet reëel. De rechtbank is van oordeel dat het meer in het belang is van cliënt om een grondig onderzoek te laten uitvoeren dan te beslissen binnen de door de wetgever gestelde termijn. Daar komt bij dat de wetgever geen consequenties verbindt aan de termijnoverschrijding. De advocaat van cliënt heeft in dit verband evenwel verklaard dat hij zich niet zal verzetten tegen een redelijke termijnoverschrijding, waarbinnen op het verzoek zou moeten worden beslist.
5.7.
De kosten van het deskundigenbericht zullen ten laste van de Staat worden gebracht.
5.8.
De rechtbank houdt de zaak aan tot de mondelinge behandeling van
[datum 1] 2024, in afwachting van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek zoals in rechtsoverwegingen 5.3. en 5.4. is overwogen.
5.9
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beveelt ten aanzien van
[cliënt], geboren op [geboortedag] 1949 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , aldaar verblijvende bij [zorgorganisatie 1], [locatie] , een onderzoek door een deskundige op de in rechtsoverweging 5.4 gestelde vragen;
6.2.
benoemt tot deskundige: mw. [naam 6], als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan de GGz Breburg;
6.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking, een afschrift van het verzoek van het CIZ en de daaraan ten grondslag liggende stukken aan de deskundige zal toezenden;
6.4.
bepaalt dat het onderzoek zal plaatsvinden op een nader door de deskundige te bepalen tijd en plaats;
6.5.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van deze rechtbank
uiterlijk op [datum 1] 2024 te [uur];
6.6.
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit schriftelijk bericht zijn declaratie kan indienen ter griffie van deze rechtbank onder vermelding van het zaaknummer. De kosten van het deskundigenonderzoek van cliënt tezamen zijn vooralsnog begroot op € 1050,= vrijgesteld van BTW (uitgaande van een totale tijdsbesteding aan het onderzoek van 7 uren). Deze kosten, alsook de nog te berekenen reiskosten zullen ten laste van de Staat worden gebracht;
6.7.
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
[datum 2] 2024 te [uur], op het adres waar cliënt momenteel verblijft ( [adres] );
6.8.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor cliënt, haar advocaat en de behandelaar.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024 door mr. Gremmen, rechter, in aanwezigheid van Van Dongen, griffier en op schrift gesteld op 18 oktober 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.