ECLI:NL:RBZWB:2024:7640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24/330
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een woning en de vraag of dit een aan- of uitbouw betreft

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat het bouwplan niet als een aan- of uitbouw kan worden gekwalificeerd volgens de geldende planregels. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 26 juli 2023 was verleend aan de derde-partij voor het uitbreiden van zijn woning. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis op goede gronden de vergunning heeft verleend, aangezien het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat de aanvraag om omgevingsvergunning vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/330 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, het college

(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunningshouder] uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het vergroten van de woning op het perceel aan [adres 1] te [plaats].
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college het besluit in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, de gemachtigde van het college met de heer [naam], en de derde-partij.
Inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Totstandkoming van het besluit

3. De derde-partij is woonachtig in het pand aan [adres 1] te [plaats]. Eiseres is woonachtig in het naastgelegen pand aan [adres 2] te [plaats].
3.2.
Op 20 juni 2023 heeft derde-partij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van zijn woning. Bij besluit van 26 juli 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend (primair besluit).
3.3.
Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3.4.
De commissie bezwaarschriften heeft op 2 november 2023 aan het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten.
3.5.
Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend voor het vergroten van de woning op het adres [adres 1]. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Voor het perceel aan [adres 1] geldt de beheersverordening ‘[beheersverordening]’ en daarin zijn de gronden aangegeven als ‘Besluitvlak’. Op grond van artikel 2.1 van de beheersverordening is voor deze gronden het bestemmingsplan ‘[beheersverordening]’ zoals vastgesteld op 18 december 2008 van toepassing.
7.1.
Partijen zijn het met elkaar eens dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en aan de voorschriften uit het Bouwbesluit. Evenmin staat ter discussie dat bouwplan geen bijgebouw is. De rechtbank moet in dit geschil slechts beoordelen of het vergunde bouwplan ziet op een aan- of uitbouw, danwel of het bouwplan een onderdeel vormt van het hoofdgebouw. Eiseres bepleit het eerste standpunt. Als het bouwplan als een aan- of uitbouw moet worden gezien, komt het plan in strijd met artikel 18.2 onder f van het bestemmingsplan ‘[beheersverordening]’ omdat dan de maximale goothoogte van 3 meter met 1,85 meter wordt overschreden. De omgevingsvergunning had dan niet op basis van artikel 2.10 Wabo verleend kunnen worden. Het college vindt dat het bouwplan een onderdeel vormt van het hoofdgebouw en omdat de goothoogte van het bouwplan blijft binnen de grenzen van bestemmingsplan voor hoofdgebouwen, moest het college – gelet op artikel 2.10 van de Wabo – de omgevingsvergunning verlenen.
7.2.
Artikel 1.3 ‘aan- of uitbouw’ van de planregels luidt: ‘een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw’. De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan in bouwkundig opzicht niet te onderscheiden is van het hoofdgebouw. Het project omvat een uitbreiding van de woning in de vorm van een opbouw op de bestaande garage. De bestaande gevel wordt doorgezet en het dak van de woning loopt door. Hoewel de voorgevel op de begane grond ongeveer 70 centimeter inspringt, is deze afwijking van zodanig geringe aard dat de garage met opbouw bouwkundig onderscheiden kan worden van de woning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de goot van de opbouw volledig wordt doorgetrokken met de goot van het hoofdgebouw, dat de opbouw en garage toegankelijk zijn via het hoofdgebouw en dat de kap van de opbouw volledig aansluit bij de bestaande kap van de woning.
Eiseres heeft nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Haarlem uit 2006 [1] , maar die uitspraak is hier niet relevant om dat het begrip ‘uitbouw’ in het daar geldende bestemmingsplan anders wordt gedefinieerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het uitbreiden van de woning geen weigeringsgronden aan de orde zijn. Het college was daarom gehouden de omgevingsvergunning te verlenen.
9. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier, op 5 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingswet
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
Artikel 2.10 (voor zover relevant)
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;