ECLI:NL:RBZWB:2024:7641

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
24/106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een fietsenwinkel in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan [vergunningshouder] B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een fietsenwinkel aan [adres 1] te [plaats 1]. De rechtbank heeft op 24 september 2024 de zaak behandeld, waarbij eisers bezwaar maakten tegen de verleende vergunning. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg voldoende gemotiveerd heeft dat het afwijken van het bestemmingsplan in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe hoofdingang met 30 centimeter de goothoogte overschrijdt, maar dat deze afwijking niet of nauwelijks van invloed is op het vrije uitzicht van eisers. De rechtbank concludeert dat eisers geen recht hebben op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woning en dat de belangenafweging door het college zorgvuldig is uitgevoerd. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/106 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaats 1], eisers

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, het college
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [vergunningshouder] BV uit [plaats 2] (vergunninghoudster) en [B.V.] uit [plaats 1] (gemachtigde: mr. R.C. van Wamel)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan [vergunningshouder] B.V. verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een fietsenwinkel aan [adres 1] te [plaats 1].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1], bijgestaan door zijn gemachtigde, gemachtigde van het college en namens derde-partijen [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door hun gemachtigde. Eiseres, [eiser 2], was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

1.3.
Vergunninghoudster is eigenaar van het perceel [adres 1] te [plaats 1] (het perceel). [adres 1] is gelegen aan de uitloper van het centrum. In de huidige situatie is het pand een café en zalencentrum met daarbovenop een woning.
1.4.
Op 21 juni 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van het gebruik van horecabestemming naar fietsenwinkel (detailhandel) en het verbouwen en uitbreiden van het bestaande pand om daar fietsenwinkel ‘[naam fietsenwinkel]’ te vestigen. Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
1.5.
Het college heeft bij besluit van 7 augustus 2023 (primair besluit) deze omgevingsvergunning verleend.
1.6.
Eisers wonen op het naast gelegen perceel [adres 2] en hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit van 13 december 2023 heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van de fietsenwinkel op het perceel aan [adres 1] te [plaats 1]. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inwerkingtreding Omgevingswet
3.2.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Omvang van het geding
4. De rechtbank beoordeelt de verlening van de omgevingsvergunning door het college. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De beroepsgronden van eisers zien enkel op de belangenafweging voor het afwijken van het bestemmingsplan. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat er geen andere beroepsgronden aan de orde zijn. De onderdelen in de bijlage met betrekking tot een privaatrechtelijke belemmering, schade in de vorm van waardedaling van het pand en het welstandsadvies laat de rechtbank daarom onbesproken.
Het bestemmingsplan
5. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ met de enkelbestemming ‘Gemengd-1’ en de functieaanduiding horecacategorie 2 en de enkel bestemming ‘Verkeer’, het paraplubestemmingsplan ‘Parkeren – deel 1’ met de gebiedsaanduiding ‘overige zone – parkeren’, het parapluplan ‘Archeologie’ met de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 6’ en paraplubestemmingsplan ‘[paraplubestemmingsplan]’. Het realiseren van de fietsenwinkel is in strijd met het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ omdat detailhandel niet past binnen de enkelbestemming ‘Gemengd 1’, de functieaanduiding horeca en de enkelbestemming ‘Verkeer’.
Vanwege deze strijdigheden heeft het college voor de activiteit ‘gebruiken in strijd met het bestemmingsplan’ een omgevingsvergunning verleend. Het college heeft die vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a onder 2° van de Wabo. Daarin is – samengevat - bepaald dat een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. De algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het college heeft voor het wijzigen van het gebruik naar detailhandel en het realiseren van de fietsenwinkel een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Wat stellen partijen?
5.1.
Eisers stellen dat de belangenafweging in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet zorgvuldig is afgewogen. Het college heeft onvoldoende zicht op de individuele belangen van eiser. Voornamelijk de hogere muur aan de oostzijde van het bouwplan zorgt ervoor dat het vrije uitzicht wordt aangetast van eisers. In het advies van de commissie bezwaarschriften wordt onjuist aangegeven dat de bebouwing aan de oostelijke zijkant niet direct van invloed is op het woon- en leefklimaat van eisers. Ook de ingang van 5,60 meter hoog is niet noodzakelijk waardoor het belang van eisers had moeten prevaleren.
De uitbreiding achter de achterste perceelgrens is nadelig voor eisers en is niet betrokken in de afweging. Eisers verwijzen hiervoor naar het afwijkingenbeleid. Volgens eiser mag, op grond van het afwijkingenbeleid, de omgevingskwaliteit en leefbaarheid niet worden verslechterd.
5.2.
Het college stelt dat zichtbaar getoetst is aan het Afwijkingenbeleid en dat het bouwplan voldoet aan dit beleid. Er bestaat geen recht op vrij uitzicht en het college heeft daarbij doorslaggeven gewicht toegekend aan de ontwikkelingen aan [adres 1].
Goede ruimtelijke ordening
5.3.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde
omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.4.
De rechtbank overweegt dat ter uitvoering van de bevoegdheid tot het verlenen van toestemming met toepassing van de kruimelgevallenregeling het college het Afwijkingenbeleid 2016 gemeente Geertruidenberg (hierna: afwijkingenbeleid) heeft vastgesteld. In artikel 9.1 van het afwijkingenbeleid heeft het college aangegeven welke gevallen in aanmerking komen voor een planologische afwijking op grond van onderdeel 9 van de kruimelgevallenregeling. De rechtbank leest daarin dat een initiatief in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht, wanneer het past binnen het afwijkingenbeleid. Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden volgens het afwijkingenbeleid per geval beoordeeld en worden getoetst aan de volgende uitgangspunten:
er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaat;
de nieuwe functie geen onevenredige negatieve (milieu)effecten veroorzaakt voor de omgeving en de omgevingskwaliteit en leefbaarheid niet laat verslechteren;
voldaan moet worden aan het gemeentelijk archeologiebeleid waarbij een archeologisch onderzoek tot de verplichting kan behoren;
de nieuwe functie moet passend zijn binnen de omgeving;
de nieuwe functie moet passen binnen het geldend beleid zoals onder andere vastgelegd in visies, plannen en nota’s;
er een planschadeovereenkomst door de aanvrager wordt ondertekend.
Indien de aanvraag betrekking heeft op het toevoegen van woningen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
het toevoegen van woningen wordt per geval beoordeeld;
het toevoegen de woning(en) moet voldoen aan de woonvisie;
voldaan moet worden aan de onder artikel 9.1 opgenomen voorwaarden.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat het afwijken van het bestemmingsplan redelijkerwijs in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. In het bestreden besluit heeft het college gemotiveerd toegelicht dat het initiatief past binnen de uitgangspunten van artikel 9.1 van het afwijkingenbeleid. Hierbij heeft het college verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing van 20 juni 2023.
De rechtbank stelt vast dat de nieuwe hoofdingang met 30 centimeter de goothoogte zal overschrijden. De rechtbank is van oordeel dat het om een klein afwijking van het bestemmingsplan gaat waarbij deze afwijking niet of nauwelijks van invloed is op het vrije uitzicht van eisers. Daarnaast kunnen eisers op grond van vaste rechtspraak geen aanspraak doen op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woning. [1] De stelling van eisers dat de leefkwaliteit niet mag verslechteren, volgt de rechtbank niet om de volgende redenen. Het beleid bestaat uit diverse uitgangspunten maar omvat geen absoluut verbod voor het verslechteren van de leefkwalitet. De rechtbank acht het niet realistisch dat op grond van het afwijkingenbeleid geen enkele verslechtering van de leefkwaliteit mag plaatsvinden. Het afwijkingenbeleid is immers opgesteld om afwijkingen van het bestemmingsplan na bepaalde afwegingen juist wel toe te staan. Het lijkt de rechtbank meer denkbaar dat het beleid niet kan worden toegepast als er sprake is van een substantiële verslechtering, waarvan in dit geval geen sprake is. Dit betekent dat het college naar het oordeel van de rechtbank zich op het standpunt kon stellen dat er geen onevenredige negatieve effecten op de omgevingskwaliteit aan de orde zijn.

Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Hooghiemstra, griffier op .. en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevinsgrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
De aangewezen gevallen zijn benoemd in de tweede bijlage bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 van het Bor
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Artikel 4, aanhef en onderdeel 9, bijlage II bij het Bor
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Beleidsregel Afwijkingenbeleid 2016 gemeente Geertruidenberg
Artikel 9.1 Wijzigen gebruik van bouwwerken
Afwijkingen voor het wijzigen van het gebruik worden per geval beoordeeld en wordt getoetst aan de volgende uitgangspunten:
er geen onevenredige toename van de verkeersbelasting en de parkeerdruk in de omgeving ontstaat;
de nieuwe functie geen onevenredige negatieve (milieu)effecten veroorzaakt voor de omgeving en de omgevingskwaliteit en leefbaarheid niet laat verslechteren;
voldaan moet worden aan het gemeentelijk archeologiebeleid waarbij een archeologisch onderzoek tot de verplichting kan behoren;
de nieuwe functie moet passend zijn binnen de omgeving;
de nieuwe functie moet passen binnen het geldend beleid zoals onder andere vastgelegd in visies, plannen en nota’s;
er een planschadeovereenkomst door de aanvrager wordt ondertekend.
Voor het toevoegen van woningen binnen de bebouwde kom geldt: indien de aanvraag betrekking heeft op het toevoegen van woningen gelden daarnaast de volgende voorwaarden:
het toevoegen van woningen wordt per geval beoordeeld;
het toevoegen de woning(en) moet voldoen aan de woonvisie;
voldaan moet worden aan de onder artikel 9.1 opgenomen voorwaarden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 2 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3968.