ECLI:NL:RBZWB:2024:7661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
9860878 CV EXPL 22-1790
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevolgschade bij reparatie van motorfiets; deskundigenbericht en proceskosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 6 november 2024 vonnis gewezen in een geschil tussen [naam 1] en [bedrijf 2] over gevolgschade na reparatie van een motorfiets. De eiser, [naam 1], heeft zijn eis vermeerderd naar een bedrag van € 25.000,00, met een vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde, [bedrijf 2], heeft verzocht om onbevoegdheid van de kantonrechter en verwijzing naar de rechtbank, omdat de vordering de competentiegrens van € 25.000,00 overschrijdt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de zaak door de kantonrechter behandeld kan worden, omdat de eiser zijn vordering heeft beperkt tot € 25.000,00.

De zaak betreft de vraag of [bedrijf 2] fouten heeft gemaakt bij de reparatie van de motorfiets van [naam 1] en of deze fouten hebben geleid tot schade aan het motorblok. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er fouten zijn gemaakt bij het boren van de cilinders, maar dat er geen schade aan het motorblok is vastgesteld. Hierdoor zijn de vorderingen van [naam 1] afgewezen. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan [bedrijf 2] toegewezen, omdat [naam 1] grotendeels in het ongelijk is gesteld. De vordering in reconventie van [bedrijf 2] is gedeeltelijk toegewezen, met een veroordeling tot betaling van € 1.532,28 aan hoofdsom en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen en de noodzaak voor de eiser om voldoende bewijs te leveren voor zijn vorderingen. De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 9860878 \ CV EXPL 22-1790
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[naam 1] H.O.D.N. [bedrijf 1],
zaakdoende te [plaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. W.M.H. Franken-Van Gils, werkzaam bij Met recht Juridisch te Rosmalen,
tegen
[naam 2] , H.O.D.N. [bedrijf 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [bedrijf 2] ,
gemachtigde: mr. S.M. Hendriksen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn.
1.1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 met de daarin genoemde stukken;
- het deskundigenbericht van 4 april 2024;
- de conclusie na deskundigenbericht tevens vermeerdering van eis van [naam 1] van 8 mei 2024;
- de conclusie na deskundigenbericht tevens vordering in incident van [bedrijf 2] van
5 juni 2024;
- de rolbeslissing van 31 juli 2024;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de rolbeslissing van 11 september 2024;
- de akte van [naam 1] van 25 september 2024.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In het incident
2.1.
[naam 1] heeft zijn eis vermeerderd naar een bedrag van € 25.000,00, althans € 3.978,81, althans een in goede justitie te bepalen bedrag in hoofdsom, en een bedrag van
€ 1.173,70 wegens buitengerechtelijke incassokosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [bedrijf 2] in de proceskosten, deurwaarderskosten en expertisekosten.
2.2.
[bedrijf 2] heeft in het incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar de rechtbank, sector civiel, omdat de gewijzigde vordering van [naam 1] de competentiegrens van € 25.000,00 te boven gaat.
2.3.
[naam 1] heeft primair verweer gevoerd in het incident. Daarbij heeft hij aangevoerd dat [bedrijf 2] geen belang heeft bij de vordering in incident en dat verwijzing zou leiden tot extra kosten en vertraging. Daarnaast heeft [naam 1] onder verwijzing naar artikel 94 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangevoerd dat de totale waarde van de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie beslissend is. Dit zou betekenen dat de zaak al op 8 augustus 2022 (na het instellen van de eis in reconventie) voldeed aan de voorwaarden voor verwijzing. Op dat moment is geen verwijzing gevorderd en ook de kantonrechter is niet ambtshalve tot verwijzing overgegaan. Het is daarom in strijd met de goede procesorde om in dit stadium de zaak alsnog te verwijzen. Subsidiair beperkt [naam 1] zijn vordering in conventie tot het totaalbedrag van € 25.000,00.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat zaken betreffende een consumentenkoopovereenkomst door de kantonrechter worden behandeld. Daarbij maakt het niet uit hoe hoog de gevorderde bedragen zijn. [naam 1] heeft in de conclusie na deskundigenbericht gesteld dat hij voor de aankoop van de motorfiets als consument moet worden beschouwd, omdat hij geen monteur is en zijn bedrijf niet beschikt over een werkplaats. [bedrijf 2] heeft betwist dat [naam 1] als consument heeft gehandeld en heeft er daarbij op gewezen dat [naam 1] de overeenkomst namens zijn eenmanszaak is aangegaan en via zijn zakelijke e-mailadres communiceerde. Voor zover [naam 1] heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een overeenkomst van consumentenkoop en dat de kantonrechter daarom bevoegd is om van de gewijzigde vordering kennis te nemen, heeft hij hiervoor naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld. [naam 1] heeft de opdrachten tot reparatie namens zijn bedrijf gegeven. Blijkens het bij de dagvaarding gevoegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel handelt dit bedrijf onder meer in motorfietsen. Het enkele feit dat zijn bedrijf geen eigen werkplaats heeft, is daarom onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij bij het aangaan van de overeenkomst met [bedrijf 2] als consument heeft gehandeld.
2.5.
Voor geldvorderingen is de regel dat zaken met een beloop van ten hoogste
€ 25.000,00 door de kantonrechter worden behandeld. Als er meerdere vorderingen zijn ingesteld, dan is het totale beloop beslissend. Wanneer zowel vorderingen in conventie als in reconventie aan de orde zijn, moeten deze afzonderlijk worden beoordeeld. De tot de dagvaarding verschenen rente en de buitengerechtelijke incassokosten worden meegerekend om het totale beloop van de vordering te bepalen. Na wijziging van eis is het beloop van de totale vordering dan ook hoger dan € 25.000,00. Dit betekent dat de zaak zou moeten worden verwezen naar de sector handelsrecht. De vraag of [bedrijf 2] een belang heeft bij een dergelijke verwijzing speelt hierbij geen rol. De kantonrechter verwerpt daarom het primair gevoerde verweer van [naam 1] .
2.6.
Subsidiair heeft [naam 1] zijn vordering (inclusief verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten) beperkt tot € 25.000,00. De kantonrechter zal de beperkte vordering daarom tot uitgangspunt nemen. Hiervan uitgaande is de kantonrechter bevoegd om de zaak te behandelen. De vordering in het incident zal daarom worden afgewezen.
2.7.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in het incident tussen partijen te compenseren. Weliswaar zal de vordering in het incident worden afgewezen, maar [bedrijf 2] had wel gelijk dat de vordering na wijzing van eis niet meer door de kantonrechter kon worden behandeld.
In conventie
Eerdere vonnissen
2.8.
In deze zaak zijn inmiddels drie tussenvonnissen gewezen. Om dit vonnis meer begrijpelijk te maken zal de kantonrechter kort samenvatten wat in de eerdere vonnissen is overwogen, voor zover dat nu nog relevant is.
2.9.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 is vermeld dat [naam 1] stelt dat [bedrijf 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door de motor niet voor het maken van een kostenraming te demonteren en bepaalde testen te verrichten. Daarnaast heeft de kantonrechter benoemd dat volgens [naam 1] bij het verrichten van de reparatiewerkzaamheden de volgende fouten zijn gemaakt:
a. [bedrijf 2] heeft zoals blijkt uit de in het rechtsonderdeel 2.4 genoemde e-mail van 25 september 2018 de eerste reparatie niet goed uitgevoerd;
b. [bedrijf 2] heeft nagelaten de tweedehands krukas van het merk Twin Cam voor het monteren te balanceren;
c. [bedrijf 2] heeft de olieschaafveer verkeerd gemonteerd;
d. [bedrijf 2] heeft de cilinders te ruim geboord;
e. [bedrijf 2] heeft zonder overleg 3.000 km met de motor testgereden.
2.10.
In het tussenvonnis van 9 augustus 2023 heeft de kantonrechter uit de stellingen van [naam 1] afgeleid dat hij stelt dat als gevolg van de reparaties schade aan het motorblok is ontstaan. Zij heeft deze gestelde schade aangemerkt als gevolgschade en heeft geoordeeld dat ten aanzien van de gevolgschade sprake is van verzuim.
2.11.
In het tussenvonnis van 4 oktober 2023 heeft de kantonrechter een onderzoek door een deskundige bevolen en [de heer] als deskundige benoemd. Daarbij heeft de kantonrechter overwogen dat de door [naam 1] voorgestelde vragen met betrekking tot het verrichten van onderzoeken niet gesteld zullen worden, omdat [naam 1] onvoldoende gesteld heeft hoe de gevolgschade ontstaan kan zijn door het niet verrichten van de door hem genoemde onderzoeken (te weten een compressietest, een cilinderlektest en een vermogenstest).
Het deskundigenbericht
2.12.
Vervolgens heeft de deskundige onderzoek verricht en een deskundigenbericht uitgebracht. In het deskundigenbericht is onder meer het volgende geconcludeerd:
“In het huidige stadium hebben wij de motor niet langer op functioneren en/of afwijkende geluiden kunnen beoordelen daar deze voorafgaand aan ons bezoek deels in delen was gedemonteerd.
Uit inspectie van de motordelen is duidelijk geworden dat de motor is samengesteld met niet af-fabriek onderdelen en dat de zuiger tot cilinderwand speling groter is als voorgeschreven door de zuiger leverancier. De gemeten zuiger tot cilinderwand speling is 0,10 millimeter waar 0,0635 tot 0,0889 millimeter is voorgeschreven. De slijtagemaat betreft 0,1014 millimeter.
Een te grote zuiger tot cilinderwand speling, zoals vastgesteld, zal resulteren in het kantelen van de zuigers wat veelal gepaard gaat met een afwijkend “tikkend” geluid vanuit de motor bij het functioneren.
Samenvattend zijn wij van mening dat het motorblok niet voldoet aan de voorgeschreven maatvoering. (…)
Onderstaand beantwoorden wij, voor zover in het huidige stadium mogelijk, samenvattend de aan ons gestelde vragen:
Vraag 1: Heeft [bedrijf 2] de eerste reparatie die ziet op het verhelpen van het tikkend geluid uit het motorblok van de motor (…) niet goed verricht?
Antwoord 1: De eerste reparatie is door ons niet langer te beoordelen. Echter gelet op het verkregen factuurinformatie van [bedrijf 2] waarna er wederom reparaties aan het motorblok zijn uitgevoerd is het aannemelijk dat de eerste reparatie niet goed dan wel onvolledig is geweest.
Vraag 2: Zijn de reparaties die nadien door of in opdracht van [bedrijf 2] zijn verricht deugdelijk uitgevoerd? Meer in het bijzonder:
a. Had [bedrijf 2] de tweedehands krukas van het merk Twin Cam voor het monteren moeten balanceren?
b. Heeft HST de olieschraapveer verkeerd gemonteerd?
c. Heeft [bedrijf 2] de cilinders te ruim geboord?
Antwoord 2: Naar onze mening zijn niet alle reparaties deugdelijk uitgevoerd.
a. Het is raadzaam een gebruikte krukas voorafgaand aan montage te balanceren echter is een gebruikte krukas veelal gebalanceerd.
b. In het huidige stadium is door ons niet langer herleidbaar of [bedrijf 2] de olieschraapveer verkeerd heeft gemonteerd. (…)
c. De cilinders zijn te ruim geboord. De zuiger tot cilinderwand speling zit momenteel op de slijtagegrens van 0,10 millimeter waar 0,0635 tot 0,0889 millimeter is voorgeschreven. De slijtagemaat betreft 0,1014 millimeter.
Vraag 3: Voor zover [bedrijf 2] de reparatie(s) niet deugdelijk heeft verricht is de gestelde schade aan het motorblok van de motor door die ondeugdelijke reparatie(s) ontstaan?
Antwoord 3: In het huidige stadium is door ons geen daadwerkelijke motorschade vastgesteld. Wel blijkt de zuiger tot cilinderwand speling niet in orde en vertoond de motoroliepomp aanzienlijke slijtagesporen.
Vraag 4: Kan de gestelde schade aan het motorblok van de motor ook ontstaan zijn door motormanagementfouten aan de zijde van [naam 1] ?
a. Voor zover ja, welke?
b. Voor zover de schade aan zowel [bedrijf 2] als [naam 1] is toe te rekenen, wat zijn dan de verhoudingen?
Antwoord 4: Wij zijn van mening dat geen sprake is van schade veroorzaakt door motormanagementfouten. (…)
Vraag 5: Is herstel van de gestelde schade aan het motorblok mogelijk en zo ja, wat zijn de herstelkosten van die schade?
Antwoord 5: Herstel is mogelijk. Daar de motor niet volledig in delen is gedemonteerd is herstel van de betreffende motor niet vast te stellen. Hierbij willen wij opmerken dat wij van mening zijn dat er maar 1 manier is om de motor goed en deugdelijk te herstellen en dat is te vervangen van de motor door een originele Harley Davidson motor inclusief originele uitlaten met katalysatoren. Tevens dient men de Vance & Hines Fuelpack 3 te verwijderen. De herstelkosten zijn door de firma Central Harley Davidson reeds in juli 2020 geoffreerd voor een reëel totaalbedrag van € 9.602,50 exclusief BTW.
Vraag 6: Voor zover geen herstel van de gestelde gebreken mogelijk is, wat zijn de kosten van een vervangend motorblok?
Antwoord 6: Zie antwoord 5.
Vraag 7: Wat is op dit moment de restwaarde van de motor?
Antwoord 7: Uit navraag bij diverse motorfiets opkopers bedraagt de restwaarde in de staat zoals de motorfiets in het huidige stadium verkeert, met deels gedemonteerd motorblok, tussen de € 2.500,- en € 3.500,-. (…)”
Zijn er fouten gemaakt bij de reparaties en is als gevolg daarvan schade ontstaan?
2.13.
De vraag die de kantonrechter moet beantwoorden is of [bedrijf 2] de onder 2.9. genoemde fouten heeft gemaakt bij het verrichten van de reparaties en zo ja, of als gevolg daarvan schade aan het motorblok is ontstaan. Alleen ten aanzien van deze schade (de gevolgschade) heeft de kantonrechter namelijk geoordeeld dat sprake is van verzuim. Bij de beoordeling gaat de kantonrechter ervan uit dat de gedemonteerde onderdelen die de deskundige heeft onderzocht, afkomstig zijn van de motorfiets van [naam 1] . [bedrijf 2] heeft aangevoerd dat dit onvoldoende duidelijk zou zijn, maar zij stelt niet waaruit zou moeten worden afgeleid dat de onderdelen van een andere motorfiets afkomstig zouden zijn.
2.14.
Voor het niet verrichten van bepaalde onderzoeken geldt dat de kantonrechter reeds heeft geoordeeld dat [naam 1] onvoldoende gesteld heeft hoe de gevolgschade ontstaan kan zijn door het niet verrichten van de door hem genoemde onderzoeken (te weten een compressietest, een cilinderlektest en een vermogenstest). Ook als zou komen vast te staan dat deze onderzoeken ten onrechte niet verricht zijn, kan dit dus niet leiden tot toewijzing van de vordering. Om deze reden is hierover geen vraag gesteld aan de deskundige. Deze gestelde fout zal de kantonrechter daarom niet in de beoordeling betrekken. Ditzelfde geldt voor de fout zoals weergegeven in 2.9. onder e. (zonder overleg test rijden). Ook ten aanzien van deze gestelde fout is onvoldoende gesteld hoe de gevolgschade hierdoor ontstaan kan zijn.
2.15.
Over de fout zoals weergegeven in 2.9. onder a. concludeert de deskundige dat hij de eerste reparatie niet meer kan beoordelen, maar dat het aannemelijk is dat de reparatie niet goed of onvolledig is geweest. Dit laatste leidt de deskundige af uit het feit dat na de eerste reparaties er opnieuw reparaties aan het motorblok hebben plaatsgevonden. Dit enkele feit vindt de kantonrechter echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [bedrijf 2] de eerste reparatie niet goed of onvolledig heeft uitgevoerd. Bovendien is niet duidelijk of en in hoeverre als gevolg van de eerste reparatie schade aan het motorblok is ontstaan.
2.16.
De deskundige concludeert dat het raadzaam is een gebruikte krukas voorafgaand aan montage te balanceren, maar tekent daarbij aan dat een gebruikte krukas veelal gebalanceerd is. Het niet (opnieuw) balanceren van de gebruikte krukas (2.9. onder b.) kan naar het oordeel van de kantonrechter daarom niet worden beschouwd als een fout bij de reparatie.
2.17.
Of de olieschraapveer verkeerd is gemonteerd (2.9. onder c.) kan de deskundige niet meer beoordelen. De constatering dat door Central Harley Davidson vastgesteld zou zijn dat de olieschraapveer onjuist was gemonteerd, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [bedrijf 2] fouten heeft gemaakt bij het monteren van de olieschraapveer.
2.18.
De deskundige concludeert dat er fouten zijn gemaakt bij het boren van de cilinders. De cilinders zijn te ruim geboord. Dit zal resulteren in het kantelen van de zuigers, wat veelal gepaard gaat met een afwijkend “tikkend” geluid vanuit de motor. [bedrijf 2] is het niet eens met de conclusie van de deskundige. Als er al sprake is van een afwijking, dan kan dit niet leiden tot een “tikkend” geluid. De deskundige heeft een dergelijk geluid ook niet vastgesteld. De kantonrechter overweegt dat de deskundige duidelijk heeft uitgelegd op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat de cilinders te ruim zijn geboord. De kantonrechter neemt deze conclusie daarom over. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat [bedrijf 2] een fout heeft gemaakt bij de reparaties door de cilinders te ruim te boren.
2.19.
De vraag is of als gevolg hiervan schade aan het motorblok is ontstaan. De deskundige heeft geen schade aan het motorblok vastgesteld. Hij merkt wel op dat de zuiger tot cilinderwand speling niet in orde is (doordat de cilinders te ruim zijn geboord), maar heeft niet kunnen vaststellen dat dit daadwerkelijk tot problemen in het functioneren van de motorfiets heeft geleid. Dit betekent dat de gevorderde gevolgschade niet toewijsbaar is en zal worden afgewezen. Ook de gevorderde onderzoekskosten, juridische kosten en buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
Proceskosten
2.20.
[naam 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Ook de kosten van de deskundige blijven voor rekening van Van Riemdsdijk. Deze kosten heeft hij bij wijze van voorschot al betaald.
De proceskosten van [bedrijf 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
2.172,00
(4 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.307,00
In reconventie
2.21.
[bedrijf 2] vordert betaling van de verzamelfactuur van 28 februari 2020 van
€ 2.393,17 inclusief btw. In het tussenvonnis van 1 maart 2023 heeft de kantonrechter overwogen dat het gedeelte van de factuur dat ziet op het plaatsen van de set uitlaat headers van het merk Two Brothers Racing niet toewijsbaar is. Zij heeft [bedrijf 2] in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag hoeveel arbeidstijd met het wisselen van de set uitlaat headers gemoeid is geweest. [bedrijf 2] heeft daarop gesteld dat zij het uitlaatsysteem bestaande uit de Two Brothers Racing RVS Headers, de Namz O2 en de O2 sensor bugs als experiment heeft geplaatst. Na plaatsing bleef de motor binnen de gestelde normen, zodat het experiment was geslaagd. Daarmee behoort het plaatsen van het uitlaatsysteem tot de opdracht om de motor te repareren. [naam 1] heeft betwist dat het plaatsen van het uitlaatsysteem tot de opdracht behoorde. De plaatsing is niet met hem afgestemd en hij zou hiervoor geen toestemming hebben gegeven.
2.22.
De kantonrechter overweegt dat in het tussenvonnis van 1 maart 2023 al is beslist dat geen opdracht is gegeven voor het plaatsen van de set uitlaat headers van Two Brothers Racing. In hetgeen [bedrijf 2] heeft gesteld ziet de kantonrechter geen reden om tot een andere beslissing te komen. [bedrijf 2] had de plaatsing van de set uitlaat headers met [naam 1] moeten afstemmen. Dit betekent dat de kosten voor de plaatsing van de set uitlaat headers niet toewijsbaar zijn. Dit geldt ook voor Namz O2 en de O2 sensor bugs, omdat deze volgens [bedrijf 2] deel uitmaken van hetzelfde uitlaatsysteem. De arbeidsuren voor het plaatsen van het uitlaatsysteem heeft HST Motren geraamd op 3,5 uur à € 60,00 per uur. [naam 1] heeft deze raming niet betwist. Dit betekent dat een bedrag van (€ 12,50 + € 550,65 + € 28,50 + € 210,00) = € 801,65 exclusief btw (€ 970,00 inclusief btw) niet toewijsbaar is.
2.23.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 is [bedrijf 2] daarnaast in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de gestelde opdracht tot het plaatsen van de uitlaatdempers van het merk Vance & Hines. [bedrijf 2] heeft zich hierover niet uitgelaten. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat ook hiervoor geen opdracht is gegeven. De kosten van de uitlaatdempers van € 75,00 exclusief btw (€ 90,75 inclusief btw) komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
2.24.
De kantonrechter concludeert dat op de factuur van € 2.393,17 een bedrag van
€ 970,00 en een bedrag van € 90,75 in mindering moeten worden gebracht. Het resterende bedrag van € 1.332,42 inclusief btw aan hoofdsom zal worden toegewezen.
2.25.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden vastgesteld op het bedrag, berekend op grond van de bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten horende staffel op basis van de toegewezen hoofdsom. De kantonrechter zal dan ook een bedrag van € 199,86 toewijzen als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de hoofdsom vanaf
4 november 2020.
2.26.
[naam 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat de vordering in reconventie samenhangt met de vordering in conventie, zal het aantal punten worden gehalveerd.
De proceskosten van [bedrijf 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
255,00
(0,5 x 2,5 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
357,00

3.De beslissing

De kantonrechter
In het incident
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
In conventie
3.3.
wijst de vordering af,
3.4.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten van € 2.307,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.5.
veroordeelt [naam 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
3.7.
veroordeelt [naam 1] tot betaling van € 1.532,28 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.332,42 vanaf 4 november 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.8.
veroordeelt [naam 1] in de proceskosten van € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [naam 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op
6 november 2024.