ECLI:NL:RBZWB:2024:7682

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/02/424442 FA RK 24-3173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toevertrouwing van minderjarige en wijziging zorgregeling in het kader van een scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende provisionele voorzieningen in een familiekwestie. De vrouw verzocht om toevertrouwing van de minderjarige aan haar en wijziging van de zorgregeling, terwijl de man verzocht om toevertrouwing van de minderjarige aan hem en wijziging van de zorgregeling in zijn voordeel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 18 september 2024, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige is in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een kindgesprek met de kinderrechter op 16 september 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de man een relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind, dat in 2010 is geboren. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de toevertrouwing van de minderjarige aan de man in het belang van het kind is, gezien de huidige zorgregeling en de inschrijving van de minderjarige op het adres van de man. De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling gewijzigd, zodat de minderjarige één keer in de veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend bij de vrouw verblijft, met uitzondering van de herfst- en kerstvakantie.

Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat er een hulpverleningstraject moet worden ingezet voor beide ouders en de minderjarige, om de communicatie en de relatie tussen hen te verbeteren. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de belangen van de minderjarige, indien het hulpverleningstraject niet positief verloopt. De verzoeken van de vrouw om een bijzondere curator te benoemen en om wijziging van de kinderbijdrage zijn afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en partijen zijn verwezen naar het loket van de gemeenten voor hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/424442 FA RK 24-3173
datum uitspraak: 9 oktober 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. L.A.P. van Haperen,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.A. de Voort.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 juni 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 10 september 2024 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de brieven van mr. Van Haperen van 4 september 2024, tevens houdende aanvullend verzoek, met bijlagen, 9 september 2024, met bijlage, en 11 september 2024, met bijlage.
1.2. Bij voormeld verzoekschrift is ook de hoofdzaak aanhangig gemaakt. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van na te noemen minderjarige, wijziging van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarige ter beoordeling voor.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 september 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over de verzoeken betreffende de minderjarige te adviseren.
1.4. Na te noemen minderjarige is gelet op haar leeftijd in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Zij heeft op 16 september 2024 een kindgesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij hebben een relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010.
Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige;
- partijen hebben een (voorlopige) zorgregeling en kinderbijdrage afgesproken.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
primair:
- toevertrouwing van [minderjarige] aan haar;
- de tussen partijen afgesproken voorlopige zorgregeling te wijzigen, in die zin dat [minderjarige] voorlopig in de even weken van vrijdag 19.00 uur tot en met vrijdag 19.00 uur bij haar verblijft en in de andere weken bij de man, op verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat de man zich niet aan de in deze beschikking vast te stellen zorgregeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,=;
- te bepalen dat [minderjarige] bij haar zal verblijven:
- vrijdag 18 oktober 2024 uit school tot en met 25 oktober 2024 om 19.00 uur, waarbij zij [minderjarige] uit school zal ophalen en naar de man zal brengen;
- vrijdag 20 december 2024 uit school tot en met vrijdag 27 december 2024 om 19.00 uur, waarbij zij [minderjarige] uit school zal op halen en de man [minderjarige] op de vrijdag om 19.00 uur zal ophalen;
- op verbeurte van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat de man zich niet aan de in deze beschikking vastgestelde regeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,=
- ten behoeve van [minderjarige] een bijzonder curator te benoemen;
subsidiair:
- de Raad te gelasten een onderzoek in te stellen naar de belangen van [minderjarige] .
3.2.
De man verzoekt bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak:
- toevertrouwing van [minderjarige] aan hem;
- tussen de vrouw en [minderjarige] een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen van een keer per veertien
dagen van vrijdagavond tot zondagavond, vakanties en feestdagen in overleg en
rekening houdend met de wensen van [minderjarige] ;
- te bepalen dat de vrouw aan hem een bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van [minderjarige] bij vooruitbetaling dient te voldoen een bedrag van € 359,= per
maand, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie voor juist
vermeent te behoren.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hangen onderhavige verzoeken tot toevertrouwing van [minderjarige] , wijziging van de zorgregeling, wijziging van een kinderbijdrage en het benoemen van een bijzondere curator samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoeken.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een verzoek in het kader van artikel 223 Rv slechts plaats is, indien er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bestaat in die zin dat van partijen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
De toevertrouwing van de minderjarige
4.4.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat het van belang is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Zij wordt door de man steeds gediskwalificeerd als ouder en zij vindt het belangrijk dat zaken voor [minderjarige] goed geregeld zijn. De vrouw zal de man, in tegenstelling tot hem, wel volledig betrekken bij [minderjarige] .
4.5.
De man stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen en [minderjarige] aan hem moet worden toevertrouwd.
4.6.
De rechtbank overweegt dat partijen nimmer een afspraak hebben gemaakt over het hoofdverblijf van [minderjarige] . In de bodemprocedure ligt daarom het verzoek voor tot bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] . Beide partijen hebben behoefte aan duidelijkheid over de vraag aan welke ouder [minderjarige] wordt toevertrouwd gedurende de bodemprocedure en de rechtbank vindt dat zij daarmee voldoende belang hebben bij een provisionele voorziening daarover. Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [minderjarige] dat zij aan de man wordt toevertrouwd. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat de man, gelet op de gedane verzoeken betreffende de voorlopige zorgregeling, gedurende de duur van de bodemprocedure ten minste de helft van de verzorgings- en opvoedingstaken voor zijn rekening zal nemen. Bovendien staat [minderjarige] nu ingeschreven op het adres van de woning van de man. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu bij wijze van tijdelijke voorziening wijziging in aan te brengen. Dat betekent dat wat betreft de toevertrouwing van [minderjarige] het verzoek van de man zal worden toegewezen en het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen.
De zorgregeling en een hulpverleningstraject via het Uniform Hulp Aanbod
4.7.
Partijen zijn in onderling overleg een voorlopige zorgregeling overeengekomen die er op neerkomt dat [minderjarige] vijf achtereenvolgende dagen en iedere donderdagmiddag bij de vrouw verblijft en negen achtereenvolgende dagen bij de man verblijft. Verder hebben partijen afgesproken dat zij de zorg voor [minderjarige] tijdens de schoolvakanties bij helfte verdelen, in de meivakantie ieder een week en in de zomervakantie ieder drie weken.
4.8.
De vrouw legt aan haar verzoek om een gewijzigde voorlopige zorgregeling te bepalen dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] is. Bij een regeling zoals de vrouw verzoekt zijn er minder wisselmomenten, zodat deels tegemoet kan worden gekomen aan de bezwaren bij de huidige zorgregeling. Ook dienen de vakanties- en feestdagen in onderling overleg bij helfte te worden gedeeld. Uit het gesprek tussen [minderjarige] en mevrouw [naam] (GZ-psycholoog) volgt volgens de vrouw dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit tussen partijen. Er dient hulpverlening te worden ingezet zodat de band tussen [minderjarige] en de vrouw niet verder verslechtert. Een vermindering van de contactmomenten tussen de vrouw en [minderjarige] is niet de oplossing voor het verbeteren van de relatie tussen hen. De afgelopen periode is de afgesproken zorgregeling niet onverkort nageleefd. Gelet daarop is volgens de vrouw een dwangsom nodig. Dit is de enige manier is om de huidige patronen te doorbreken en te zorgen dat de man de zorgregeling nakomt.
4.9.
De man geeft, net als de vrouw, aan dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [minderjarige] is. Ook de door de vrouw verzochte zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de wens om gedurende één weekend per veertien dagen bij de vrouw te zijn. Daar moet naar geluisterd worden. Tijdens de relatie van partijen heeft de man ervaren dat de vrouw niet naar [minderjarige] luistert; haar wil is wet, er is veel ruzie tussen de vrouw en [minderjarige] en de vrouw toont geen inleving in wat [minderjarige] eigenlijk nodig heeft. Een warme liefdevolle band tussen hen beiden is er niet, terwijl [minderjarige] dit wel nodig heeft. Er zal begeleiding moeten komen om de band tussen [minderjarige] en haar moeder op te bouwen.
4.10.
De Raad heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat er meerdere dingen spelen bij [minderjarige] . Er is sprake van een scheiding, wat ingewikkeld is voor een kind met de leeftijd van [minderjarige] en daarnaast speelt de complexe band tussen [minderjarige] en haar moeder een rol. De Raad adviseert de zorgregeling voorlopig wat aan te passen in de zin dat het aandeel van de vrouw in de zorg iets beperkter wordt, met het doel dat de druk voor [minderjarige] er wat vanaf gaat en dat het contact tussen [minderjarige] en haar moeder op een meer onbelaste en ontspannen wijze kan verlopen. Verder moet hulpverlening voor partijen en [minderjarige] worden ingezet.
4.11.
Uit de overgelegde stukken volgt dat partijen in het voorjaar van dit jaar afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling. Partijen geven beiden echter aan dat deze zorgregeling niet passend is voor [minderjarige] en moet worden gewijzigd. Volgens hen kan de uitkomst in de bodemprocedure niet worden afgewacht. De rechtbank is van oordeel dat zowel partijen als [minderjarige] belang hebben bij een provisionele voorziening die inhoudt dat de afgesproken zorgregeling wordt gewijzigd. [minderjarige] uit een sterke behoefte dat de druk die zij ervaart rondom de huidige zorgregeling wordt weggenomen. In het kindgesprek heeft zij onder andere aangegeven dat zij haar leven op dit moment waardeert op het cijfer 6 (op een schaal van 0 tot 10) en dat zij in de zomer paniekaanvallen heeft gehad omdat het de bedoeling was dat zij voor een langere aaneengesloten periode naar haar moeder zou gaan. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken vindt de rechtbank het lastig, mede gelet op het karakter van deze procedure waarin geen plaats is voor uitgebreid onderzoek naar de feiten en omstandigheden, om de precieze oorza(a)k(en) van deze ervaringen en gevoelens van [minderjarige] aan te wijzen. Het is hoe dan ook in het belang van [minderjarige] dat de druk die zij in de huidige regeling ervaart enigszins wordt weggenomen, maar dat betekent niet automatisch dat de rol van de vrouw in grote mate moet worden beperkt. De zorgregeling die [minderjarige] wenst en door de man is verzocht is naar het oordeel van de rechtbank een onevenredig grote vermindering van het zorgaandeel van de vrouw. De leeftijd van [minderjarige] waarbij zij haar weekend ook invult met sport en sociale activiteiten, maakt dat er bij de door de man voorgestelde regeling in de tijd dat zij bij de vrouw verblijft te weinig tijd is voor een goede kwalitatieve invulling van de contacten tussen de vrouw en [minderjarige] . Dat neemt niet weg dat de rechtbank vindt dat in de voorlopige zorgregeling in enige mate ruimte moet zijn voor de wensen van [minderjarige] , ook zodat de ervaringen van alle betrokkenen met een aangepaste zorgregeling kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de verzoeken daarover in de bodemprocedure. Daarom zal voor de duur van de bodemprocedure een (gewijzigde) zorgregeling gelden waarbij [minderjarige] één keer in de twee weken donderdag na school tot maandagochtend voor school bij de vrouw verblijft. Daarnaast zal tijdens de herfst- en kerstvakantie dit weekend worden verlengd, zodat zij in die weken langer bij de vrouw verblijft. Dat betekent dat de rechtbank de volgende zorgregeling zal bepalen:
- vanaf 17 oktober verblijft [minderjarige] één keer in de veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend voor school bij de vrouw;
- als uitzondering op deze regeling heeft te gelden dat:
- het weekend in de herfstvakantie wordt verlengd van donderdag 17 oktober 2024 (na school) tot en met dinsdag 22 oktober 2024 (na het avondeten);
- het weekend in de kerstvakantie wordt verlengd van donderdag 26 december 2024 10.00 uur tot dinsdag 31 december 15.00 uur.
4.12.
Zoals op de mondelinge behandeling is besproken is het verder nodig dat hulpverlening wordt ingezet voor beide partijen en [minderjarige] . Uit het kindgesprek komt naar voren dat [minderjarige] de contacten met haar moeder als belast(end) ervaart. Zij is verdrietig over hoe zij erachter is gekomen dat haar ouders uit elkaar gingen, voelt zich door haar moeder in de steek gelaten en is geconfronteerd met het verdriet van haar vader na de breuk van haar ouders. Ook is [minderjarige] niet gelukkig over de wijze waarop het contact met haar moeder nu verloopt. Zij ervaart het opvoedklimaat bij haar moeder als star en beperkend. Dit kan ook verklaard worden door het feit dat [minderjarige] ouder wordt, en andere behoeftes heeft gekregen waar het haar opvoeding betreft. Verder heeft [minderjarige] moeite met de situatie waarin zij op twee verschillende plekken woonachtig is en alle praktische zaken die daarmee gepaard gaan. Zij voelt zich bovendien niet echt thuis in de woning van haar moeder. Net als de Raad ziet de rechtbank in het verhaal van [minderjarige] aanwijzingen die kunnen duiden op verschillende oorzaken waarom [minderjarige] de contacten met haar moeder als belast ervaart. [minderjarige] is zich onder andere bewust van de strijd tussen haar ouders. Zij heeft bijvoorbeeld aangegeven dat haar moeder niet bereid is de huissleutel aan haar te geven omdat [minderjarige] en haar vader in het verleden samen in de woning van de vrouw zijn geweest zonder haar medeweten. Ook geeft ze aan dat de procedure bij de rechter voorlopig nog niet klaar is omdat één van haar ouders toch wel in hoger beroep zal gaan. Daarnaast ziet de rechtbank dat de man de vrouw rigoureus afwijst; hij wil op geen enkele wijze meer contact met de vrouw. Deze afwijzing is voor [minderjarige] mogelijk ook voelbaar. De rechtbank is verder gebleken dat geen goed “paraplugesprek” heeft plaatsgevonden tussen partijen en [minderjarige] over het einde van de relatie, terwijl dat gezien het abrupte vertrek van de vrouw wel belangrijk voor [minderjarige] was. Het is voorstelbaar dat voor [minderjarige] aspecten van de onderlinge strijd tussen partijen merkbaar voor haar zijn en dat die aspecten hun weerslag hebben op de verstandhouding met beide ouders en de wijze waarop zij zich tot beide ouders verhoudt. Mogelijk is er ook sprake van een (beginnend) loyaliteitsconflict. [minderjarige] beschrijft in ieder geval een zeer sterke band met de man te hebben. Onderwijl lijkt een steeds groter wordende verwijdering te ontstaan tussen [minderjarige] en de vrouw. Omdat er veel aspecten spelen, is op dit moment niet evident welke benadering van deze problematiek nodig is. Dat moet uitgezocht worden. Wel ziet de rechtbank aanwijzingen dat deze problematiek vraagt om systeemgerichte therapie, waarbij daarnaast ook aandacht is voor de één-op-één-verhoudingen tussen alle drie de personen in dit systeem (de relatie tussen ouders onderling, de relatie tussen [minderjarige] en de vrouw en de relatie tussen [minderjarige] en de man). De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor partijen en [minderjarige] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder via het Uniform Hulp Aanbod (UHA) wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en [minderjarige] voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 23 september 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.13.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.14.
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (zware/systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan deze beschikking gehecht (bijlage 1).
4.15.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/424438 FA RK 24-3170.Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA rapportage
uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.16.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot [minderjarige] .
4.17.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.18.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.19.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank
de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure bekend onder
zaaknummer C/02/424438 FA RK 24-3170 een rapport en advies in te dienen ter
beantwoording van de volgende vragen:
- welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- in hoeverre komt een wijziging van de zorgregeling door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
-welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
4.20.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.21.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.22.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.23.
Op de mondelinge behandeling hebben beide partijen aangegeven de urgentie voelen om snel te starten met een hulpverleningstraject. Daarbij is ook besproken dat zij de mogelijkheid hebben om zich zelf tot passende hulpverlening te richten. Als zij besluiten om zelf die hulpverlening aan te gaan, berichten de advocaten van partijen de rechtbank daar zo spoedig mogelijk over.
Bijzondere curator
4.24.
Hoewel beide partijen het er in eerste instantie over eens waren dat een bijzondere curator ten behoeve van [minderjarige] moet worden benoemd, zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen. Nog daargelaten dat een bijzondere curator niet als provisionele voorziening kan worden benoemd, is de rechtbank van oordeel dat deze zaak zich ook niet leent voor het benoemen van een bijzondere curator. Van belang is dat [minderjarige] haar stem kan laten horen in deze procedure en de bodemprocedure. [minderjarige] is echter gelet daarop ook al gehoord door de kinderrechter – en zal conform haar wens daartoe opnieuw uitgenodigd worden voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de verzoeken in de bodemprocedure – en als doel in het hulpverleningstraject via het UHA is aangemerkt dat [minderjarige] een stem heeft in het proces, waarbij haar mening tot uitdrukking zal komen.
Kinderalimentatie
4.25.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen reeds een afspraak hebben gemaakt over de kinderbijdrage die de vrouw aan de man moet voldoen ten behoeve van [minderjarige] . De man verzoekt nu wijziging van deze afspraak, omdat de zorgregeling waarschijnlijk zal worden gewijzigd, de inkomens van partijen zijn gewijzigd en er kosten voor de orthodontist van [minderjarige] moeten worden betaald. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure betreffende provisionele voorzieningen niet is bedoeld om te herbeoordelen of een afspraak tussen partijen over de kinderalimentatie passend is. Het gaat hier om het treffen van een ordemaatregel waarbij een verzoek enkel zal worden toegewezen wanneer voldoende belang bestaat in die zin dat van partijen niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. De voorlopige zorgregeling die de rechtbank vaststelt verschilt niet zodanig van de zorgregeling die partijen hadden afgesproken dat dit een provisionele voorziening over de kinderalimentatie rechtvaardigt. De man heeft aangevoerd dat zijn belang is dat er kosten zijn voor de orthodontist van [minderjarige] die betaald moeten worden en een executoriale beslissing nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank levert die omstandigheid evenmin een voldoende belang op bij het treffen van een provisionele voorziening wat betreft de kinderalimentatie. Niet is gebleken dat de bodemprocedure, waarin ook het debat over de vraag welke kosten in de behoefte begrepen zijn, gevoerd kan worden, niet kan worden afgewacht. De man ontvangt immers al een kinderbijdrage, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze kennelijk in strijd is met de wettelijke maatstaven, en verder zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die maken dat nu een provisionele voorziening moet worden getroffen. Het debat dat op de mondelinge behandeling is gevoerd over de exacte hoogte van de kinderbijdrage vergt een onderzoek waarvoor geen ruimte is in deze procedure. Het debat over alle aspecten van behoefte en draagkracht moet worden gevoerd in de bodemprocedure. In die procedure kan ook aan de orde komen of de kinderbijdrage met terugwerkende kracht moet worden gewijzigd – en dus in de plaats komt van de voorlopige bijdrage die partijen hebben afgesproken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit verzoek van de man afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010, wordt toevertrouwd aan de man;
bepaalt dat genoemde minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vrouw verblijft:
- vanaf 17 oktober één keer in de veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend voor school;
- als uitzondering op deze regeling heeft te gelden dat:
- het eerste weekend in de herfstvakantie wordt verlengd van donderdag 17 oktober (na school) 2024 tot en met dinsdag 22 oktober (na het avondeten)
- het weekend in de kerstvakantie wordt verlengd van donderdag 26 december 2024 10.00 uur tot dinsdag 31 december 15.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst partijen en genoemde minderjarige voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
8 april 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, in de
bodemprocedurebekend onder zaaknummer C/02/424438 FA RK 24-3170 de rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/424438 FA RK 24-3170 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.19 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.