ECLI:NL:RBZWB:2024:7683

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/02/425394 / KG ZA 24-395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van gezamenlijke woning en gebruiksvergoeding in kort geding tussen ex-samenwoners

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 oktober 2024, vorderde de man, eiser in conventie, dat de vrouw, gedaagde in conventie, zou meewerken aan de verkoop van hun gezamenlijk eigendom, een woning in [woonplaats 2]. De man stelde dat er geen spoedeisend belang was voor de vrouw om de woning te behouden, terwijl hij dringend behoefte had aan de overwaarde van de woning om zijn financiële verplichtingen na te komen. De vrouw voerde aan dat zij in staat was om de woning over te nemen en dat de man geen spoedeisend belang had bij zijn vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen en wees deze af. De vorderingen van de vrouw in reconventie, die voorwaardelijk waren, werden eveneens afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/425394 / KG ZA 24-395
Vonnis in kort geding van 15 oktober 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ( [land] ),
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat mr. R.P. Gasseling,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. M. Hofland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de brief van mr. Hofland, met producties 5 tot en met 7;
  • de brieven van mr. Hofland en mr. Gasseling van 2 oktober 2024;
  • de brief van mr. Hofland van 7 oktober 2024;
  • het bericht van de griffier aan beide advocaten van 8 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 september 2024. Daarbij zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Gasseling een pleitnota overhandigd. Deze pleinota maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen kenbaar gemaakt dat zij zullen onderzoeken of een regeling in der minne bereikt kan worden. Daarop heeft de voorzieningenrechter aangekondigd op 9 oktober 2024 vonnis te zullen wijzen, met dien verstande dat partijen uiterlijk op 2 oktober 2024 de voorzieningenrechter kunnen informeren indien zij overeenstemming hebben bereikt, waarbij zij dienen aan te geven wat daarvan de gevolgen zijn voor deze procedure. Vervolgens hebben de advocaten op 2 oktober 2024 verzocht om een langer uitstel, waarna de voorzieningenrechter de datum van vonnis wijzen heeft verlaat naar 9 oktober 2024. Vervolgens heeft de advocaat van de vrouw – mede namens de advocaat van de man – op 7 oktober 2024 bericht dat partijen nog in onderhandeling zijn en dat het zich laat aanzien dat overeenstemming bereikt zal worden en is in dat verband nogmaals om aanhouding van het vonnis, voor de duur van een week, verzocht. Daarop heeft de griffier namens de voorzieningenrechter op 8 oktober 2024 schriftelijk aan de advocaten medegedeeld dat met dat verzoek wordt ingestemd zodat op 15 oktober 2024 vonnis zal worden gewezen, waarbij nader uitstel niet zal worden verleend omdat een langere aanhouding van de beslissing zich niet verenigt met de aard van deze procedure. De voorzieningenrechter heeft vervolgens niet meer van advocaten vernomen. Dat betekent dat heden vonnis wordt gewezen op basis van de stukken en het besprokene op zitting.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • zij hebben een relatie met elkaar gehad;
  • uit die relatie zijn geboren de volgende nu nog minderjarige kinderen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013;
- zij hebben de woning gelegen aan [adres] te [woonplaats 2] (hierna te noemen: de woning) in gemeenschappelijk eigendom. Deze woning is belast met een hypothecaire geldlening.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert:
I. de vrouw te bevelen om na betekening van dit vonnis, op eerste verzoek van de man, binnen twee keer 24 uur haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, waaronder wordt verstaan:
- het verstrekken van een verkoopopdracht aan een (door de voorzieningenrechter aan te wijzen) makelaar, waarbij als laatprijs te gelden heeft € 1.050.000,= en waarbij de vraagprijs door de makelaar bepaald wordt;
- het meewerken aan bezichtigingen;
- het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht;
- het ondertekenen van de overeenkomst om tot verkoop en levering van de woning te komen;
- het medewerken aan het notarieel transport van de woning;
II. te bepalen dat indien de vrouw niet (volledig of onvoldoende) voldoet aan dit bevel, dit vonnis in de plaats zal treden van de nodige medewerking van de vrouw, meer specifiek voor de volgende (rechts)handelingen:
- de handtekening van de vrouw onder de overeenkomst van opdracht met een (door de voorzieningenrechter) aan te wijzen makelaar;
- de handtekening van de vrouw onder de overeenkomst tot verkoop en levering van de woning;
- de handtekening (en parafen) van de vrouw onder (en in) de voor levering aan de koper benodigde notariële akte;
III. de vrouw te bevelen om uiterlijk vier weken vóór de datum van de notariële eigendomsoverdracht van de echtelijke woning deze woning te ontruimen en leeg en onder afgifte van alle sleutels aan de man, dan wel de handelende makelaar, ter beschikking te stellen ten einde de man, althans partijen in de gelegenheid te stellen de levering op de met de koper(s) overeen te komen datum te realiseren;
IV. de vrouw te veroordelen tot betaling van een door de rechter in kort geding vast te stellen maandelijkse gebruiksvergoeding voor de litigieuze woning, te rekenen vanaf juli 2022, tot en met de dag dat de vrouw de woning zal hebben ontruimd;
V. te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 10.000,= per dag of dagdeel dat zij niet, niet correct of niet volledig voldoet aan het in dit vonnis te geven bevel, met de bepaling dat de handelende notaris de verbeurde dwangsommen en gebruiksvergoeding zal mogen verrekenen met het aan de vrouw toekomende deel van de gerealiseerde koopprijs;
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, vrijwillig te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
De vrouw vordert:
In het geval de vorderingen van de man niet worden afgewezen wegens het ontbreken van het spoedeisend belang:
te bepalen dat zij, vanaf het moment van de datum van dit vonnis voor de periode van tenminste één jaar dan wel een andere door de voorzieningenrechter te bepalen periode, de tijd krijgt om de woning aan haar toe te delen, onder gelijktijdig ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening;
in het geval dat de woning aan haar wordt toebedeeld, te bepalen dat de woning zo spoedig als mogelijk dient te worden getaxeerd door een in onderling overleg te kiezen makelaar, dan wel een door de voorzieningenrechter aan te wijzen makelaar;
te bepalen dat zij in het kader van toedeling van de woning aan haar, aan de man dient te betalen 50% van de overwaarde van de woning zoals onder randnummer 36 van haar conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie geschetst;
te bepalen dat, indien het haar niet lukt om binnen dit jaar, dan wel de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn, de woning toebedeeld te krijgen, te bepalen dat partijen hun medewerking dienen te verlenen aan de verkoop van de woning;
Verdeling woonlasten
Primair
5. te bepalen dat zij de volledige lasten van de woning vanaf 1 september 2024 voor haar rekening dient te nemen en voor recht te verklaren dat de man geen recht heeft op enige vergoeding/gebruiksvergoeding en gelijktijdig te bepalen dat de aflossingen die vanaf 1 september 2024 op de hypothecaire geldleningen zijn voldaan en de premie die betaald is aan de spaarpolis, ten goede van de vrouw komen;
Subsidiair:
6. indien de voorzieningenrechter van mening is dat de man recht heeft op een gebruiksvergoeding: de man te veroordelen om alsnog met ingang van het vaststellen van die gebruiksvergoeding de helft van de hypothecaire lasten, rente en aflossing, per maand aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot het moment van algehele voldoening;
7. de man te veroordelen tot betaling van 50% van de premie van de spaarpolis vanaf 1 september 2024 tot het moment van verkoop en levering van de woning, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2024 tot aan het moment van de algehele voldoening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Vordering I tot en met III en V
4.1.
De man legt aan zijn vorderingen onder I tot en met III en V het volgende ten grondslag. Partijen zijn een aantal jaren geleden met hun kinderen naar [land] verhuisd. Kort na aankomst op [land] is de relatie van partijen verbroken. De vrouw heeft op zeker moment kenbaar gemaakt samen met de kinderen terug naar Nederland te willen gaan. Na een vonnis van de voorzieningenrechter te [land] van 14 augustus 2024 (productie 6 van de man), waarin aan de vrouw vervangende toestemming is verleend om te verhuizen naar Nederland met de kinderen, is zij met de kinderen vertrokken naar [woonplaats 2] . Hoewel partijen in verband met de verbreking van de relatie al vaker met elkaar hebben overlegd over de woning en de mogelijkheden tot verdeling ervan, zijn er geen concrete afspraken tot stand gekomen. Voor de man bestaat er geen enkele noodzaak om nog langer deelgenoot in de gemeenschappelijke woning te zijn. Van hem kan ook niet langer gevergd worden mede-eigenaar van de woning te zijn. De man wenst dat de woning verdeeld wordt. De man acht dit ook in het belang van de vrouw, omdat er door verdeling vermogen vrij komt waarmee zij een eigen woning kan verwerven. Nu de vrouw niet bereid en/of in staat is het aandeel van de man in de woning te verwerven, zal de woning verkocht moeten worden. Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de zaak. Niemand is gehouden in een onverdeelde gemeenschap te blijven, zeker niet als dit grote financiële gevolgen heeft voor de man. In de woning zit vermogen vast. De zakelijke activiteiten van de man zijn lastig te financieren en kunnen bij gebreke van voldoende liquide middelen geen doorgang vinden. De man is diverse leningen aangegaan en deze moeten op korte termijn worden terugbetaald (productie 8 van de man). De man heeft het bedrag van de overwaarde dringend nodig. Verder is aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat tot verdeling van de woning moet worden gekomen en gelet op de onmogelijkheid voor de vrouw om de woning over te nemen, zal dit in dat geval ook leiden tot verkoop van de woning.
4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Volgens haar heeft de man geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen die strekken tot verdeling van de woning door middel van verkoop en de dwangsom die hij verbindt aan het bevel aan de vrouw om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n). De financiële gevolgen van het uitblijven van de verdeling die de man noemt in zijn dagvaarding worden door hem onvoldoende onderbouwd en de vrouw ontkent dat er grote financiële gevolgen voor de man zijn op het moment dat aan haar een ruimere termijn wordt geboden om de woning over te nemen. De man was zelf eerder bereid tot juli 2025 af te wachten. Ook heeft hij eerder laten weten bereid te zijn om volledig afstand te doen van zijn aandeel in de woning, mits bij een toekomstige verkoop van de woning de helft van de overwaarde naar de kinderen gaat (productie 1 van de vrouw). Bovendien is het niet de verantwoordelijkheid van de vrouw om mede te zorgen voor een deel van de zakelijke financiering van de man en zou deze financiering niet afhankelijk moeten zijn van de verkoop van de woning. De vrouw betwist dat zij niet in staat is om de toedeling van de woning aan haar te financieren. Zij vraagt om een redelijke termijn om dit voor elkaar te krijgen. Zij heeft samen met haar financieel adviseur de zaken op een rijtje gezet en een plan gemaakt om binnen afzienbare tijd het negatieve kapitaal in haar onderneming weg te werken. De onderneming is voldoende winstgevend om een financiering te krijgen voor de toedeling van de woning aan haar. De vrouw is bereid om de woning zo snel mogelijk te laten taxeren en zich ervoor in te zetten om aan de man zo spoedig mogelijk, zijn deel of een deel van de overwaarde te voldoen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Anders dan de man stelt, ligt het spoedeisend belang niet besloten in de aard van deze zaak. De wens van de man om niet onnodig lang in onverdeeldheid te blijven, is weliswaar voorstelbaar, maar het enkele feit dat sprake is van onverdeeldheid waaraan de man een einde wil maken, leidt er niet zonder meer toe dat sprake is van een spoedeisend belang. De vraag of de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen. De man heeft in dit verband aangevoerd dat van hem niet gevergd kan worden dat hij de bodemprocedure afwacht, omdat de uitkomst van zo’n bodemprocedure wat hem betreft duidelijk is. De man stelt dat uitstel van verkoop van de woning zinloos is, omdat de vrouw de woning nu en in de toekomst niet kan overnemen. Zij is het proces volgens hem alleen maar aan het vertragen terwijl het evident is dat de woning verkocht moet worden. Hij heeft op de mondelinge behandeling verwezen naar de jaarcijfers van 2021 die door de vrouw zijn overgelegd (productie 5 van de vrouw). De vrouw heeft in reactie op dit standpunt aangevoerd dat het juist is dat zij op basis van de jaarcijfers in 2021 de woning niet kon overnemen. Echter, zij heeft ook een verklaring van haar hypotheekadviseur overgelegd waaruit volgt dat als zij de negatieve kapitaalspositie in haar onderneming heeft weggewerkt, de hypotheekverstrekker bereid is om aan de vrouw een hypothecaire lening te verstrekken die nodig is voor toedeling van de woning aan haar (dus de uitkoop van de man) (productie 7 van de vrouw). De vrouw heeft daarbij toegelicht dat zij in overleg met haar financieel adviseur planmatig bezig is met het wegwerken van de negatieve kapitaalpositie in haar onderneming. Zij heeft al meerdere besparingen gerealiseerd. Zo heeft zij haar personeelskosten verminderd en onttrekt zij beduidend minder middelen voor privédoeleinden aan haar onderneming. De vrouw merkt ook op dat haar kapitaalspositie negatief wordt beïnvloed door het gegeven dat haar onderneming een maand vooruit factureert, en die vooruitbetaalde bedragen worden boekhoudkundig als passiva in aanmerking genomen. Dit is echter eigen aan de branche waarin de onderneming actief is en daaruit kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat zij onvoldoende kapitaalkrachtig zou zijn om de toedeling van de woning aan haar te financieren. Gelet op de toelichting van de vrouw en de door haar overgelegde stukken acht de voorzieningenrechter de mogelijkheid dat in een bodemprocedure wordt besloten dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld, niet op voorhand uitgesloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw tot enkele weken geleden nog in onzekerheid verkeerde over de vraag of het haar wordt toegestaan om samen met de kinderen terug te keren naar Nederland. Haar mag enige tijd gegund worden om haar (financiële) zaken op orde te krijgen. Verder heeft de man ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang aangevoerd dat in zijn eigen onderneming op [land] sprake is van liquiditeitsnood. Hij is leningen aangegaan die hij op korte termijn moet terugbetalen (productie 8 van de man). Er dient daarom vermogen te worden vrijgemaakt door verkoop van de woning, zodat hij die leningen kan terugbetalen. Dit standpunt heeft de man echter onvoldoende met stukken onderbouwd. Weliswaar volgt uit de overgelegde geldleningsovereenkomsten een terugbetalingsverplichting in de nabije toekomst, maar de man heeft niet aannemelijk weten te maken dat hij c.q. zijn onderneming over onvoldoende liquiditeiten voldoet om aan die verplichting te voldoen. Daar komt bij dat de vrouw heeft aangeboden om nu al, vooruitlopend op de verdeling, een deel van de verwachte overwaarde van de man aan hem ter beschikking te stellen als oplossing voor het gestelde liquiditeitsprobleem. De man heeft dit voorstel onbesproken gelaten. Alle hiervoor besproken feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. De vorderingen van de man onder I tot en met III en V worden daarom afgewezen.
De vordering onder IV
4.4.
De man legt aan zijn vordering onder IV ten grondslag dat het voor hem niet aanvaardbaar is dat de vrouw ongestoord en exclusief gebruik mag maken van de woning, zonder daarvoor een gebruiksvergoeding te betalen.
4.5.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
4.6.
Het spoedeisend belang bij de vordering van de man betreffende de gebruiksvergoeding is gesteld noch gebleken. Daarnaast is de vordering van de man onbepaald en is het de vraag of deze vordering in kort geding toewijsbaar is gelet op de aard van het gevorderde. De voorzieningenrechter zal deze vordering gelet op het voorgaande afwijzen.
In reconventie
De vorderingen onder 1 tot en met 7
4.7.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat al haar vorderingen in reconventie voorwaardelijk zijn. Hier hoeft de voorzieningenrechter enkel op in te gaan indien geoordeeld wordt dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen onder I tot en met V. Nu de voorzieningenrechter die vorderingen van de man afwijst omdat geen sprake is van een spoedeisend belang, behoeven de voorwaardelijke vorderingen in reconventie geen bespreking. Deze vorderingen zullen daarom tevens worden afgewezen.
Proceskosten
De vordering onder VI in conventie: proceskosten
4.8.
De man vordert de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, vrijwillig te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
4.9.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat dit verzoek moet worden afgewezen. Nu partijen ex-partners zijn, dienen de proceskosten zoals gebruikelijk te worden gecompenseerd.
4.10.
Aangezien de vorderingen van de man worden afgewezen, ligt een veroordeling van de vrouw in de proceskosten sowieso niet in de rede. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen ex-partners de proceskosten te compenseren, omdat een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. Daarbij is ook niet gebleken dat één van partijen misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande deze vordering van de man afwijzen en de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en reconventie
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.type: