ECLI:NL:RBZWB:2024:7684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/02/426219 / KG ZA 24-428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkoop en levering van de echtelijke woning in kort geding met afwijzing van de vorderingen

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, met als doel de verkoop en levering van de echtelijke woning te bewerkstelligen. De vrouw heeft op 15 mei 2024 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij nevenvoorzieningen zijn verzocht, waaronder de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De vrouw vordert dat de man zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning, die in gemeenschap van goederen is verworven, en dat hij zich houdt aan de adviezen van de makelaar. De man betwist echter dat er sprake is van een spoedeisend belang en stelt dat hij de woning kan overnemen, mits hij de juiste financiële documenten ontvangt.

De voorzieningenrechter heeft op 3 oktober 2024 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De rechter heeft vastgesteld dat er nog geen rechterlijke uitspraak is gedaan over de verdeling van de woning en dat de echtscheidingsprocedure nog loopt. De vrouw heeft gesteld dat de man de woning niet kan financieren, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de man niet in staat is om de woning over te nemen. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening is dat er geen spoedeisend belang is en dat de man recht heeft op een uitspraak van de bodemrechter in de echtscheidingsprocedure.

De kosten van het geding worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en in tegenwoordigheid van de griffier op 16 oktober 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/426219 / KG ZA 24-428
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna: de man,
advocaat mr. T. van Riel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 3;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4.
1.2.
Op 2 oktober 2024 heeft mr. Elings aan het einde van de werkdag een brief ingediend, met producties 4 tot en met 6. Mr. Van Riel heeft bezwaar gemaakt tegen het meenemen van deze brief en de bijbehorende producties, bij de beoordeling van de vorderingen. Ingevolge het “Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken” worden processtukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de mondelinge behandeling worden ingediend in beginsel buiten beschouwing gelaten. Zoals op de mondelinge behandeling aan partijen is medegedeeld zal deze brief, met producties, gelet daarop en omdat de rechter in de voorbereiding van het kort geding door het late tijdstip van indiening geen tijd heeft gehad hiervan kennis te nemen, buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de vorderingen.
1.3.
Mr. Elings heeft op de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het meenemen van de conclusie van antwoord en de daarbij horende producties bij de beoordeling van de vorderingen. Deze conclusie van antwoord is volgens haar namelijk een dag voor de mondelinge behandeling om 11.04 uur in het digitale zaaksdossier ingediend, en dus korter dan 24 uur voor de geplande mondelinge behandeling (die om 11.00 uur aanving). Zoals de voorzieningenrechter heeft medegedeeld op de mondelinge behandeling wordt de conclusie van antwoord wel worden meegenomen bij de beoordeling van de vorderingen van de vrouw, omdat deze al op 1 oktober 2024, aldus meer dan 24 uur voor de mondelinge behandeling, bij de rechtbank is binnengekomen. De conclusie is op een later moment in het digitale dossier geplaatst, omdat mr. Van Riel zich er niet van bewust was dat de procedure via digitale toegang aanhangig was gemaakt en dat dit betekent dat hij het processtuk in het digitale dossier moest üploaden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat als uitgegaan zou moeten worden van het tijdstip van uploaden in het digitale dossier de overschrijding van de in het procesreglement genoemde termijn slechts 4 minuten bedraagt.
1.4.
De mondelinge behandeling is gehouden op 3 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.5.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Riel een pleitnota overhandigd. Deze pleinota maakt onderdeel uit van het procesdossier.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • zij zijn op 24 oktober 2012 gehuwd in gemeenschap van goederen;
  • uit hun huwelijk zijn de volgende, nu minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010;
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2017;
  • op 15 mei 2024 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend. Daarbij zijn nevenvoorzieningen verzocht waaronder verzoeken die zien op de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen. Het echtscheidingsverzoek en de nevenverzoeken zijn nog niet op een mondelinge behandeling behandeld;
  • hun huwelijksgemeenschap bestaat onder andere uit de echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning) en de daarop rustende hypothecaire geldlening die is afgesloten bij Obvion hypotheken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert:
I. de man te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis zijn medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde te verlenen, welke verkoop en levering plaatsvinden tegen de door de makelaar best mogelijk geachte verkoopprijs en overigens op de gebruikelijke voorwaarden;
II. de man te veroordelen om binnen één week na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan het geven van de opdracht tot verkoop aan een door de vrouw te kiezen makelaar en zich te houden aan alle adviezen van de betreffende makelaar met betrekking tot de verkoop van de woning, onder andere inhoudende bezichtigingen (en de woning daarvoor schoon en opgeruimd te houden, de sleutel aan de makelaar daartoe af te geven en niet aanwezig te zijn tijdens bezichtigingen) en het verrichten van klein onderhoud aan de woning en de tuin;
III. te bepalen dat, indien de man de onder I bedoelde medewerking niet verleent, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zo nodig in de plaats treedt van de noodzakelijke wilsverklaring, medewerking bij verkoop en levering van de woning en handtekening van de man in de verkoopovereenkomst en in de notariële akte van levering van de woning;
IV. de vrouw te machtigen om, bij gebreke van de onder II bedoelde medewerking van de man op grond van artikel 2:299 lid 1 BW mede namens de man een makelaar opdracht tot verkoop te geven, bezichtigingen toe te laten en op kosten van de man de woning schoon en opgeruimd te houden voor bezichtigingen en op kosten van de man klein onderhoud te verrichten aan de woning en aan de tuin;
V. onder veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw, dan wel haar vorderingen af te wijzen, onder veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure aan de zijde van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vorderingen onder I tot en met IV: verkoop van de woning

4.1.
De vrouw legt aan haar vorderingen onder I tot en met IV het volgende ten grondslag. De man wenst de woning over te nemen. De vrouw kon hiermee instemmen. In mediation zijn partijen voor de waarde van de woning in het kader van de toedeling aan de man uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning in 2024 ter hoogte van € 456.000,=. Na het beëindigen van de mediation zonder dat overeenstemming is bereikt, is discussie ontstaan over de waarde van de woning. Bovendien toont de man niet aan dat hij de toedeling van de woning aan hem – tegen de juiste waarde – kan financieren. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw dit standpunt verder toegelicht. Hoewel daarom gevraagd, geeft de man geen (inzicht in) concrete stukken waaruit blijkt dat hij onderzoek gedaan heeft naar de mogelijkheden om de toedeling van de woning aan hem te financieren. De winstcijfers van de onderneming van de man van 2023 en de omzetgegevens van de eerste twee kwartalen van 2024 bevestigen haar vermoeden dat de man de toedeling van de woning aan hem niet kan financieren. Daarbij komt dat de man schulden heeft, waaronder een studieschuld. Als een hypotheekverstrekker daarvan op de hoogte raakt, vermindert dit de financieringsmogelijkheden. Volgens de vrouw is het gelet op de financiële situatie van de man voor hem onmogelijk om de woning over te nemen. Dat betekent dat de woning moet worden verkocht. Er kan van haar niet verlangd worden dat zij de beslissing over de verdeling van de woning in de bodemprocedure afwacht. Er zit vermogen vast in de woning en zij heeft dat vermogen nodig om zelf duurzame huisvesting te kunnen verkrijgen. Zij verblijft nu met de kinderen tijdelijk in een kleine woonruimte. De man zorgt bovendien niet meer voor de woning; de woning is vervuild. De onzekerheid over de woning is niet goed voor de mentale en lichamelijke gezondheid van de vrouw. Er is nog geen uitzicht op een mondelinge behandeling in de bodemzaak en gelet op het voorgaande kan zij niet langer wachten op een beslissing over de verdeling van de woning.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde en ziet geen grond om in het kader van een kort geding veroordeeld te (kunnen) worden om zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan een derde. De vrouw heeft de man rauwelijks gedagvaard. Zij heeft hem niet eens op voorhand op de hoogte gebracht van het gewijzigde standpunt over de wijze van verdeling van de woning. Eind juli 2024 heeft zij in de bodemprocedure het standpunt ingenomen dat de woning aan de man toegedeeld kan worden. Dat is op dit moment nog steeds het standpunt in de bodemprocedure. Daarnaast heeft de man, in tegenstelling tot wat de vrouw beweert, wel onderzoek gedaan naar zijn mogelijkheden om de woning over te kunnen nemen. Hij heeft van zijn financieel adviseur begrepen dat het voor hem mogelijk is om de toedeling van de woning aan hem, waarbij de vrouw wordt uitgekocht, te financieren. Een financieringsofferte kan echter pas opgemaakt worden als de man beschikt over een convenant of de echtscheidingsbeschikking waaruit de financiële gevolgen van de echtscheiding blijken. Op de mondelinge behandeling heeft de man verder toegelicht dat hem is voorgerekend dat hij de woning kan overnemen, waarbij met verschillende waarden van de woning is gerekend. De man merkt op dat hij zonodig financiële hulp van zijn moeder kan krijgen. Hij heeft de vrouw desgevraagd geïnformeerd hierover, maar hij kan op dit moment nog niet met concretere informatie komen, gelet op alle onduidelijkheden omtrent de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Verder betwist de man dat de woning vervuild is. Ook wordt betwist dat de woonsituatie van de vrouw penibel is en dat daarin een spoedeisend belang voor het gevorderde gelegen is. Als de vrouw een oplossing voor haar woonsituatie nodig heeft, dan kan de man daarin meedenken. Bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van de woning voor de winterperiode. De vrouw is daar echter niet op in gegaan.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de rechter in kort geding ook op vordering van een deelgenoot een veroordeling kan uitspreken jegens een andere deelgenoot om mee te werken aan de verkoop en levering van een tot een gemeenschap behorend goed aan een derde (HR 31 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:499). Dat laat echter onverlet dat lid 1 van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorschrijft dat sprake moet zijn van een spoedeisende zaak waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. De vraag of de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen. Ook wordt hierbij in aanmerking genomen het verstrekkende karakter van de gevorderde voorziening.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er tussen partijen nog geen afspraak is gemaakt over de (wijze van) verdeling van de woning en er ook nog geen rechterlijke uitspraak is over de (wijze van) verdeling van de woning. De echtscheidingsprocedure, waarin verzoeken zijn gedaan over de verdeling van de huwelijksgemeenschap waarvan de woning deel uitmaakt, is al enige tijd aanhangig en de schriftelijke fase van de procedure is afgerond; het wachten is op een mondelinge behandeling. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding is gebleken dat het meest recente standpunt van de vrouw in de echtscheidingsprocedure is dat de woning aan de man kan worden toegedeeld. Nog geen twee maanden later neemt de vrouw een ander standpunt in en vordert zij in dit kort geding verdeling van de woning door middel van verkoop en levering aan (een) derde(n), terwijl niet is gebleken van een evidente wijziging in de omstandigheden die tot dit gewijzigde standpunt heeft geleid. De vrouw stelt dat thans duidelijk is dat de woning verkocht moet worden omdat de man de toedeling van de woning aan hem niet kan financieren, maar de voorzieningenrechter volgt de vrouw niet in haar standpunt. Op basis de in dit kort geding overgelegde financiële gegevens kan niet geconcludeerd worden dat de man niet in staat is om de woning over te nemen. De omstandigheid dat de man nog geen offerte van een hypotheekverstrekker geeft kunnen overleggen, rechtvaardigt die conclusie evenmin. Dat geldt eens te meer omdat partijen discussie hebben over de waarde van de woning en er nog geen duidelijkheid is over alle financiële gevolgen van de op handen zijnde echtscheiding. De man heeft bovendien toegelicht dat door zijn financieel adviseur is berekend dat hij de woning kan overnemen, waarbij is uitgegaan van verschillende waarden van de woning. De omstandigheid dat de vrouw thans geen zekerheid heeft over de financiële (on)mogelijkheden van de man om de woning over te nemen, levert op zich geen spoedeisend belang bij het gevorderde op en rechtvaardigt niet zonder meer een verdeling van de woning door verkoop ervan in kort geding. Ook alle andere omstandigheden die de vrouw heeft aangevoerd, zoals haar woonomstandigheden, de gestelde – en overigens betwiste - vervuiling van de woning, de – overigens niet ongebruikelijke – duur van de echtscheidingsprocedure en de fysieke en emotionele belasting die zij stelt te ervaren, rechtvaardigen geen verdeling van de woning in kort geding, afgezet tegen het belang van de man om de bodemrechter in de reeds aanhangige echtscheidingsprocedure uitspraak te laten doen over de door hem verzochte wijze van verdeling van de woning. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande de vorderingen van de vrouw onder I tot en met IV afwijzen.
Vordering onder V: proceskosten
4.5.
Aangezien de vorderingen van de vrouw worden afgewezen, ligt een veroordeling van de man in de proceskosten sowieso niet in de rede. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen (ex-)echtgenoten de proceskosten te compenseren, omdat een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. Daarbij is bovendien niet gebleken dat één van partijen misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Bollen en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.