ECLI:NL:RBZWB:2024:7686

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/02/426220 / JE RK 24-1591
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige door de kinderrechter

Op 23 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering als gecertificeerde instelling (GI) die het verzoek heeft ingediend om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een periode van zes maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, ondanks positieve ontwikkelingen in de hulpverlening. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn betrokken bij de hulpverlening, maar er zijn zorgen over het contactverlies tussen de minderjarige en zijn moeder. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen van 1 november 2024 tot 1 mei 2025, met de noodzaak om de voortgang van de hulpverlening te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/426220 / JE RK 24-1591
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 3 september 2024, ontvangen op 3 september 2024;
  • een e-mail bericht van de GI van 13 september 2024, ontvangen op 13 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek op 22 oktober 2024. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is gedurende het huwelijk van de vader en de moeder geboren.
2.2.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
[minderjarige] woont bij zijn vader.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 november 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 1 november 2023 en tot 1 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. In het afgelopen jaar hebben er positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. MDFT is opgestart met als doel werken aan onbelast contact tussen [minderjarige] en beide ouders, [minderjarige] inzicht te laten verkrijgen in zijn diagnose autisme en de complexe echtscheiding situatie. Daarnaast is als doel gesteld dat [minderjarige] niet belast wordt met volwassenzaken. Het is fijn om te zien dat [minderjarige] goed de samenwerking aan gaat en dat er in de thuissituatie weer ruimte is ontstaan om over de moeder te praten, zonder dat hier conflicten over ontstaan. Het contactherstel met de moeder is de afgelopen periode helaas niet gelukt. [minderjarige] wil namelijk geen contact met de moeder. Volgens de GI is het contactherstel op dit moment, ondanks alle inzet, dan ook niet haalbaar. Sinds het moment dat de GI en de hulpverlening het contactherstel meer hebben losgelaten en zijn gaan richten op traumaverwerking, verloopt de samenwerking met [minderjarige] beter. [minderjarige] heeft gewerkt aan het beter begrijpen van zichzelf. Hij heeft ook aangegeven dat hij het fijn vindt dat er rust en ruimte wordt gecreëerd. Daardoor gaat het in de thuissituatie met de vader en de broer ook beter. Ook hebben de ouders, onder sturing van de GI, stappen gezet in de communicatie onderling. Volgens de GI is een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden nog nodig om de voortgang van de ingezette hulpverlening (MDFT) te garanderen. Het risico bestaat dat dit in een vrijwillig kader te vroeg wordt beëindigd. Daarnaast heeft de vader af en toe nog wat aansporing nodig in het lopende traject. In de komende zes maanden wordt het hulpverleningsproces verder gemonitord en zal er een borgingsplan worden opgesteld.
4.2.
De moeder stemt in met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen. Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er nog steeds geen sprake is van contactherstel. De moeder geeft aan dat zij dit heel moeilijk vindt. Zij zou ook graag willen weten waarom [minderjarige] geen contact met haar wil. Verder heeft de moeder aangegeven dat zij de gesprekken met MDFT prettig vindt. Zij heeft wel het idee dat de hulpverlening haar minder in het traject wil betrekken, maar snapt dat dit misschien nodig is om de vooruitgang bij [minderjarige] niet te belemmeren. De moeder vindt het fijn dat [minderjarige] momenteel meer rust en ruimte ervaart en dat hij meer inzicht heeft gekregen in zijn persoonlijkheid. De moeder hoopt dat er in de toekomst ruimte bij [minderjarige] komt om te werken aan het contactherstel. Tot slot geeft de moeder aan dat zij het belangrijk vindt dat er in de komende periode een borgingsplan wordt opgemaakt.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:260 van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter zal daarom het verzoek toewijzen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden, te weten van 1 november 2024 en tot 1 mei 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog niet is weggenomen. De kinderrechter ziet wel dat er in de afgelopen periode positieve resultaten zijn behaald. [minderjarige] geeft bij de GI aan tevreden te zijn met de hulpverlening (MDFT). Hij vindt het dat er rust en ruimte gecreëerd wordt. Ook heeft [minderjarige] door de inzet van MDFT inzicht in zijn persoonlijkheid gekregen. Hierdoor gaat het in de thuissituatie met zijn vader en zijn broer ook vele malen beter. Daarnaast ziet de kinderrechter dat ook zowel de vader als de moeder meewerken aan de ingezette hulpverlening. Beide ouders zoeken, indien nodig, contact met de hulpverlening en komen de afspraken trouw na. De ouders hebben ook onderling stappen gezet in de communicatie. Zo moesten zij de samenwerking aangaan om een nieuwe school voor [minderjarige] te vinden. Onder begeleiding van de GI is dit gelukt. Ondanks deze positieve resultaten ziet de kinderrechter dat er ook nog stappen gezet moeten worden. Het MDFT-traject moet namelijk nog afgerond worden. Het is van belang dat [minderjarige] nog werkt aan het ordenen en verwerken van gebeurtenissen en aan zijn emotie-regulatie. De kinderrechter maakt zich ook zorgen over het contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] . Dit kan op lange termijn problemen geven in de identiteitsontwikkeling en op sociaal-emotioneel gebied. Zoals de GI heeft aangegeven, is contactherstel op dit moment niet haalbaar, maar de kinderrechter hoopt dat dit in de toekomst zal veranderen. Op basis van het voorgaande komt de kinderrechter tot het oordeel dat een overdracht naar het vrijwillig kader nog te vroeg en te kwetsbaar is. Ook gezien het feit dat de vader af en toe nog wat aansporing nodig heeft in het lopende traject. Dit maakt dat betrokkenheid van de GI in het gedwongen kader nog noodzakelijk is om de ingezette hulpverlening te continueren en om verder te monitoren. Daarnaast moet er in de komende maanden een borgingsplan opgesteld worden en is het aan de GI de taak om te kijken hoe de hulpverlening in het vrijwillig kader vorm moet worden gegeven.
5.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 1 november 2024 en tot 1 mei 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 30 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.