ECLI:NL:RBZWB:2024:7688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/02/425266 / JE RK 24-1444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 23 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd met ingang van 1 november 2024 tot 1 januari 2025, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in de samenwerking tussen de ouders en de grootouders, en dat de doelen die eerder zijn gesteld, zijn behaald. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om een geleidelijke overgang naar het vrijwillig kader te realiseren, waarbij de betrokkenen zich veilig en gezien voelen. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er geen netwerkscreening nodig is om de ondertoezichtstelling af te sluiten, mede op basis van het onderzoek van de gezinstherapeut. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425266 / JE RK 24-1444
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Schiettekatte te Rotterdam.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
[pleegouder 1] en [pleegouder 2],
hierna te noemen: grootouders moederszijde (mz), tevens pleegouders,
wonende in [woonplaats 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 augustus 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
  • een plan van aanpak van de GI van 4 oktober 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een briefrapportage van de GI van 15 oktober 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een veiligheidskaart van de GI van 24 september 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een toetsing door de Raad van 15 oktober 2024, ontvangen op 17 oktober 2024;
  • een brief van de Raad betreffende intrekking van het verzoek GBM van 11 oktober 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een door de GI ingediende afsluitende brief van [gezinstherapeut] van 23 september 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een door de GI ingediend evaluatieformulier van SDW van 17 september 2024, ontvangen op 16 oktober 2024;
  • een door de GI ingediend omgangsverslag van SDW, ontvangen op 21 oktober 2024;
  • een door de GI ingediend ouderschapsplan van 18 september 2024, ontvangen op 16 oktober 2024.
1.2.
Op 23 oktober 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de grootouders mz;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter verwijst voor de feiten naar de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 30 augustus 2024.
2.2.
Bij beschikking van 30 augustus 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd voor de duur van twee maanden, te weten met ingang van 1 september 2024 en tot 1 november 2024. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van twee maanden, te weten met ingang van 1 september 2024 en tot 1 november 2024.
2.3.
[minderjarige] verblijft op basis van die beschikking bij de grootouders mz.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van negen maanden. Tevens heeft de GI verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van negen maanden. De GI verzoekt tevens de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 november 2024 en tot 1 mei 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. De GI vindt het noodzakelijk om een geleidelijke overgang naar het vrijwillig kader te laten plaatsvinden. Eventueel kan er volgens de GI vroegtijdig afgeschaald worden. De GI vermoedt dat een verlenging voor de duur van vier maanden ook volstaat. In de afgelopen periode zijn er positieve ontwikkeling geweest, echter zijn deze ontwikkelingen nog pril. Het contact tussen de vader en de moeder onderling is verbeterd. De GI vindt het belangrijk dat er een jeugdprofessional wordt ingeschakeld. Op dit moment is er al een jeugdprofessional beschikbaar uit de gemeente Woensdrecht. Zij zou direct van start kunnen. Het gezin werkt dan samen met de jeugdbeschermer en de jeugdprofessional aan een overdracht vanuit het gedwongen kader naar het vrijwillig kader. Daarnaast zou de GI graag zien dat er opnieuw een netwerkscreening bij de grootouders mz wordt uitgevoerd zodat pleegzorg betrokken raakt. Pleegzorg kan toezien op de situatie en kan ook ondersteuning bieden aan de grootouders mz. Als pleegzorg niet betrokken raakt, is het lastig om de situatie te monitoren in het vrijwillig kader. Tijdens de mondelinge behandeling geeft de vertegenwoordiger van de GI echter aan dat dit geen harde eis meer is om de ondertoezichtstelling te kunnen afsluiten. De GI vindt het wel belangrijk dat de moeder openheid geeft over haar individuele hulpverleningstraject. Dit heeft zij tot nu toe niet gedaan. Daarnaast is er nog sprake van opbouw in de omgang tussen de moeder en [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is het op dit moment nog te vroeg om de hulpverlening te laten voortzetten in het vrijwillig kader. Wanneer de ondertoezichtstelling nu wordt afgesloten en de moeder zou stoppen met haar medicatie en/of behandelingstraject, wordt het risico door de GI als groot ingeschat dat de communicatie tussen alle belanghebbenden stuk loopt en dat moeder mogelijk opnieuw misbruik van haar gezag maakt. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is dan ook noodzakelijk om de komende periode te monitoren.
4.2.
De Raad stemt in met het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar geeft daarbij aan dat een verlening voor de duur van 7 maanden te lang is. De Raad stelt een korte verlening voor de duur van vier of vijf maanden voor. Partijen hebben in het verleden veel problemen gehad, maar zijn nu goed in de samenwerking. De grootouders mz zijn wantrouwend naar een netwerkscreening. De Raad is dan ook van mening dat dit geen harde voorwaarde moet zijn om de ondertoezichtstelling te laten beëindigen, mede gelet op het onderzoek van [gezinstherapeut] waarin geen zorgen zijn geconstateerd over de opvoedomgeving bij de grootouders mz.
4.3.
Door en namens de vader is tijdens de mondeling behandeling primair afwijzing van het verzoek bepleit. Subsidiair verzoekt de advocaat van de vader om het verzoek toe te wijzen voor de duur van twee maanden. Bij de vader en de moeder is er namelijk geen sprake meer van een prille positieve ontwikkeling. Partijen staan allemaal open voor hulpverlening en zijn goed met elkaar in de samenwerking. Zo heeft de vader een goede band met de grootouders mz opgebouwd, gaat het goed met [minderjarige] en zijn ontwikkeling en heeft ook de moeder zich positief ontwikkeld. Dit moet beloond worden. Daarnaast zijn ook alle partijen ontvankelijk voor de hulp van een jeugdprofessional en kan de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] worden uitgebreid onder toezicht van deze jeugdprofessional. De jeugdprofessional is tevens direct inzetbaar. Het gedwongen kader is aldus niet langer noodzakelijk. Dat de grootouders mz niet willen meewerken aan een netwerkscreening, maakt voor de vader niet uit. De belangrijkste reden om een netwerkscreening te ondergaan is vanwege het financiële aspect. De grootouders mz vinden dit echter niet nodig. In het ouderschapsplan is namelijk vastgesteld dat de ouders financieel zullen bijdragen.
4.4.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling verzocht om afwijzing van het verzoek van de GI nu er niet langer wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De advocaat van de moeder verwijst hierbij naar de veiligheidskaart van de GI waarin door de GI wordt aangegeven dat er weinig tot geen gronden zijn om de ondertoezichtstelling nog verder te verlengen. Er wordt door de GI continu gesproken over een prille ontwikkeling, maar dit is niet meer aan de orde. De GI heeft enkel het verzoek ingediend om de hulpverlening (nog) verder te monitoren. De GI heeft in haar rapport aangegeven dat de doelen niet of deels behaald zijn. Uit de stukken blijkt echter niet waarom deze doelen niet of maar deels zijn behaald. Er zijn geen spanningen meer tussen de ouders, de moeder heeft een omgangsregeling met [minderjarige] die uitgebreid wordt, vader heeft goed contact met [minderjarige] , [minderjarige] groeit op in een voorspelbare omgeving (namelijk bij zijn grootouders mz) en de moeder neemt haar medicatie in. Het enkele feit dat er een risico is dat de moeder zal stoppen met haar medicatie is onvoldoende om de ondertoezichtstelling te verlengen. Daarentegen heeft de moeder aangegeven dat zij juist graag medicatie wil en hier niet mee gaat stoppen. Daarnaast is de moeder bereid om inzage te geven in haar eigen hulpverleningstraject. Zij heeft meerdere keren gebeld en gemaild, echter heeft de psycholoog aangegeven dat hij niet bevoegd is om informatie te geven. Door alle partijen wordt bevestigd dat het goed gaat. De advocaat vraagt zich af wat de meerwaarde is om de hulpverlening de komende tijd nog te monitoren. Ook omdat [gezinstherapeut] de hulpverlening, wegens succes, heeft afgesloten. Het is duidelijk waar de zorgen en de krachten in dit gezin liggen. Verder staan alle partijen open voor hulpverlening in het vrijwillig kader en kan de jeugdprofessional direct aan de slag. Ook is er een ouderschapsplan vastgesteld waarin er duidelijke afspraken zijn gemaakt en waarin niemand de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders mz ter discussie stelt.
4.5.
De grootouders mz hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet open staan voor een netwerkscreening. Zij zien geen meerwaarde in de betrokkenheid van pleegzorg. De grootouders mz hebben meer aan [gezinstherapeut] gehad en als zij nog vragen hebben kunnen zij hier terecht. Verder geven zij aan dat het goed gaat en dat zij het vertrouwen hebben dat het goed blijft gaan. Er zijn namelijk goede afspraken vastgelegd in het ouderschapsplan.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek toewijzen voor de duur van twee maanden en daarmee de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen met ingang van 1 november 2024 en tot 1 januari 2025. Het daarna resterende deel van vijf maanden zal hij afwijzen. De kinderrechter legt hierna uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.4.
De kinderrechter ziet dat alle belanghebbenden veel positieve stappen hebben gezet. Uit de informatie van [gezinstherapeut] blijkt dat de doelen die zijn vastgesteld medio juni 2023 behaald zijn en dat om die reden de behandeling bij [gezinstherapeut] is afgesloten. De kinderrechter complimenteert betrokkenen voor de wijze waarop zij met elkaar communiceren en samenwerken. De ouders en de grootouders mz zijn in staat om afspraken met elkaar te maken. Dit heeft ertoe geleid dat er een ouderschapsplan is opgesteld. Verder verlopen de contactmomenten met de vader en [minderjarige] goed en worden ook de omgangsmomenten met de moeder en [minderjarige] uitgebreid. De kinderrechter vindt het dan ook belangrijk dat er een geleidelijke overgang naar het vrijwillig kader gaat plaatsvinden. Hier is nog wat tijd voor nodig. De kinderrechter stelt vast dat de GI een belangrijke stap heeft gezet door actief te werken aan een warme overdracht naar het vrijwillig kader en niet langer vast te houden aan een netwerkscreening door pleegzorg.
5.5.
De komende periode zal de GI samen met de ouders en de grootouders mz binnen de ondertoezichtstelling toewerken naar de afronding van de ondertoezichtstelling. Het is van belang dat de ouders en de grootouders mz weer vertrouwen krijgen in de hulpverlening. De kinderrechter stelt vast dat de GI in gesprek is met een nieuwe casusregisseur om zo het vrijwillig kader vorm te geven. Bezien moet worden of er een casusregisseur vanuit [gezinstherapeut] aangesteld kan worden, aangezien de pleegouders dit liever willen, of dat het een jeugdprofessional vanuit de gemeente wordt. De kinderrechter spreekt hierbij een voorkeur uit. Uitgangspunt moet zijn dat alle betrokkenen zich veilig en gezien voelen in het vrijwillig kader. Verder is de kinderrechter van oordeel dat er geen netwerkscreening hoeft plaats te vinden om de ondertoezichtstelling te kunnen afsluiten. Mede gelet op het onderzoek van [gezinstherapeut] waarin is beschreven dat er geen zorgen zijn geconstateerd. Wel moet er in de komende maanden duidelijkheid komen over het individuele hulpverleningstraject van de moeder. De kinderrechter verwacht van de advocaat van de moeder dat zij zich hier mede voor gaat inzetten. Tot slot is het aan de GI om de ingezette hulpverlening verder te monitoren en om na te gaan of alle belangrijke dingen geregeld zijn, ondanks dat er een ouderschapsplan is opgemaakt. Er zal dus eventueel een (aanvullend) borgingsplan moeten worden opgemaakt wanneer blijkt dat dit nog nodig is.
5.6.
Tot slot geeft de kinderrechter de ouders en de grootouders mz mee dat zij de ingezette positieve lijn moeten doorzetten en de ondertoezichtstelling moeten zien als ondersteuning om ervoor te zorgen dat de toekomst goed is geborgd.
5.7.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 1 november 2024 en tot 1 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 1 november 2024 en tot 1 januari 2025;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 30 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.