Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ontvangen op de griffie op 11 september 2024;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door de verzoeker, die in verband met een zedenzaak een telefoon in beslag had genomen gekregen. De verzoeker stelde dat er sprake was van een vervolgingsactiviteit, omdat hij gevraagd was zijn pincode te verstrekken. Hij voerde aan dat er geen mededeling was gedaan door het openbaar ministerie over een verdenking, en dat de redelijke termijn was overschreden, wat extra zwaar voor hem was vanwege zijn autisme.
De officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, stelde echter dat er een zedenonderzoek gaande was en dat de verzoeker ontvankelijk was, aangezien er een vervolgingsbeslissing was genomen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek nog niet was afgerond en dat het tijdsverloop in deze zaak niet onredelijk was. De rechtbank vond dat het belang van het openbaar ministerie om het onderzoek voort te zetten zwaarder woog dan het belang van de verzoeker om duidelijkheid te verkrijgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, waarbij de beslissing op 5 november 2024 werd genomen door mr. J.J. Gillesse, in tegenwoordigheid van griffier I.L. Bruijnooge. De rechtbank benadrukte dat het tijdsverloop in deze zedenzaak niet onredelijk was en dat de verzoeker niet in zijn verzoek kon worden gehonoreerd.