ECLI:NL:RBZWB:2024:7720

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
23/9972
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 11 juli 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die zijn parkeerbelasting niet had voldaan. De rechtbank constateert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het bedrag te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75 bedragen, terwijl er € 57,75 in rekening is gebracht. Dit leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 55,05. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetekende brief met de mededeling dat een zitting niet nodig was, op 25 juli 2024 is verzonden en op 26 juli 2024 is afgeleverd. Belanghebbende heeft erkend dat hij de parkeerbelasting in beginsel verschuldigd was, maar stelde dat hij deze had voldaan. De rechtbank oordeelt dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de parkeerbelasting bij belanghebbende ligt, ongeacht zijn intentie om te betalen. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 september 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft bij brief aan partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. De rechtbank stelt vast dat de brief op 25 juli 2024 per aangetekende post via PostNL aan belanghebbende is verzonden. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekende brief op 26 juli 2024 omstreeks 14:05 uur aan belanghebbende op [adres] te [plaats 1] bij belanghebbende is afgeleverd is de rechtbank van oordeel dat de brief op de juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 10 oktober 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto van belanghebbende met [kenteken] stond op 11 juli 2023 omstreeks 16:22 uur geparkeerd op het [parkeerterrein] te [plaats 2]. Tijdens een controle van een scanauto werd geconstateerd dat voor dat parkeren geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,05 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd, maar de rechtbank komt wel tot het oordeel dat de naheffingsaanslag te hoog is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5. Artikel 2, onderdeel a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) luidt:
“Een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;” [1]
5.1.
Artikel 10 van de Verordening parkeerbelastingen 2023 van de Gemeente Breda luidt als volgt:
“De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023.” [2]
5.2.
In bijlage 1 Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023 onderdeel E Naheffingsaanslag staat:
“De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedragen € 52,75.” [3]
Standpunt belanghebbende
6. Belanghebbende voert aan dat hij de parkeerbelasting van € 5,- heeft voldaan. Belanghebbende was in de veronderstelling dat hij daadwerkelijk zijn te betalen parkeerbelasting had voldaan, want na het invoeren van zijn pas was er een piep te horen en kreeg hij de melding ‘Veel plezier in [plaats 2]’. Achteraf bleek dat de parkeerbelasting niet was voldaan en daadwerkelijk was afgeschreven van zijn rekening, terwijl er voldoende saldo op zijn rekening stond. Belanghebbende is daarom van mening dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
7. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 11 juli 2023 geparkeerd stond op het [parkeerterrein] te [plaats 2]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [4] Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Belanghebbende heeft erkend dat voor het parkeren in beginsel parkeerbelasting verschuldigd is. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht is opgelegd.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. De verantwoordelijkheid voor de verschuldigdheid van parkeerbelasting ligt immers bij belanghebbende als parkeerder. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Voor zover is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd. Echter, komt de rechtbank wel tot het oordeel dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Hoogte naheffingsaanslag
7.2.
De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75 (zie 5.2) bedragen, terwijl € 57,75 (zie 2.1) in rekening is gebracht. Dit is € 5 te hoog. Nu aan belanghebbende – ten onrechte – een bedrag van € 57,75 aan kosten in rekening is gebracht, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 55,05. Het beroep van belanghebbende is om deze reden gegrond.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 55,05;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. Saris, griffier, op 20 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 2 onderdeel a van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda.
2.a Artikel 10 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda.
3.Bijlage 1 onderdeel E van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda.
4.Ingevolge artikel 2, onderdeel a, van de Verordening en artikel 1.1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022.