ECLI:NL:RBZWB:2024:7730

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/424306 / FA RK 24-3105
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige contactregeling tussen vader en minderjarige kinderen met hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M.A. Leijser, verzoekt om een voorlopige contactregeling met zijn minderjarige kinderen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.J. Brouwers, zich zorgen maakt over de stabiliteit van het contact. De rechtbank constateert dat beide partijen het erover eens zijn dat het contact tussen de man en de kinderen moet worden hersteld, maar er zijn verschillen in de opvattingen over de wijze waarop dit moet gebeuren. De man stelt dat hij een structurele rol in het leven van de kinderen heeft gespeeld, terwijl de vrouw aangeeft dat er nooit een duidelijke regeling is geweest. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 oktober 2024, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat er voldoende belang is bij het verzoek van de man en dat het contact tussen hem en de kinderen zo snel mogelijk moet worden hersteld. De rechtbank stelt een voorlopige contactregeling vast, waarbij de kinderen op bepaalde zaterdagen bij de man verblijven en er daarnaast mogelijkheden zijn voor videobellen. De vrouw's verzoek om verdere hulpverlening wordt afgewezen, aangezien partijen al begeleid worden door Sterk Huis. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/424306 / FA RK 24-3105
datum uitspraak 17 oktober 2024
beschikking over het treffen van een provisionele voorziening
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.M.A. Leijser,
en
[de vrouw],
wonende in [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.P.J. Brouwers.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 juli 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de man;
- het op 6 augustus 2024 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de brief van mr. Leijser van 24 september 2024 met bijlagen;
- de brief van mr. Brouwers van 27 september 2024 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024. Op deze mondelinge behandeling zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad).
1.3. In de hoofdzaak is de mondelinge behandeling bepaald op 9 december 2024. In deze procedure zijn verzoeken gedaan over de erkenning, het gezamenlijk gezag, de zorgregeling en een informatieverplichting.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- tijdens deze relatie zijn geboren de volgende, nu nog minderjarige kinderen:
1. [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, en
2. [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018;
- de man heeft de kinderen niet erkend. De vrouw heeft het ouderlijk gezag over de kinderen;
- de kinderen wonen bij de vrouw.

3.De verzoeken

De man verzoekt, samengevat, vaststelling van een voorlopige contactregeling tussen hem en de kinderen, inhoudende dat:
- [minderjarige 1] eenmaal in de maand bij de man is van zaterdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur;
- [minderjarige 2] eenmaal in de maand bij de man is van zaterdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur;
- de kinderen iedere week op maandag om 18.30 uur, op woensdag om 18.15 uur en op zaterdag om 15.15 uur met hem beeldbellen.
De vrouw verzoekt, samengevat, partijen door te verwijzen naar hulpverlening.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de onderbouwing van zijn verzoek geeft de man aan dat hij sinds februari 2024 geen contact meer heeft met de kinderen. Het is voor hem onduidelijk waarom het contact is gestopt. Aanvankelijk verbleven de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij hem en hij begeleidde de kinderen ook rondom de zwemles, maar het is al vaker gebeurd dat de vrouw het contact ineens stopte. De man vindt het belangrijk dat het contact tussen hem en de kinderen snel wordt opgestart.
4.2.
De vrouw vindt het belangrijk dat de kinderen contact hebben met hun vader, maar dit contact moet structureel zijn. De man is telkens voor een bepaalde periode in het leven van de kinderen, maar vervolgens verdwijnt hij weer. Hij heeft nooit een stabiele rol gespeeld. Volgens de vrouw moeten de man en de kinderen worden begeleid bij het contactherstel. De kinderen hebben allebei een ‘rugzakje’ en zij hebben baat bij duidelijkheid en structuur. De vrouw heeft een hulpvraag neergelegd bij [zorgondersteuner]. Vanuit daar zijn partijen verwezen naar Sterk Huis, omdat deze instantie al betrokken is bij het gezin. Onder begeleiding van Sterk Huis kan worden gewerkt aan contactherstel en kunnen partijen worden ondersteund bij het verbeteren van hun communicatie.
4.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat het belangrijk is dat hulpverlening wordt ingezet. Daarnaast moet ook het contact tussen de man en de kinderen zo snel mogelijk worden hersteld. Daarmee moet niet worden gewacht totdat de hulpverlening is gestart.
4.4.
Op grond van artikel 223, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een gestarte bodemprocedure vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van de procedure. Het tweede lid bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. De rechtbank stelt vast dat sprake is van deze samenhang.
4.5.
Verder is voor toewijzing van een verzoek op basis van artikel 223 Rv alleen plaats als er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bestaat. Van voldoende belang is sprake als van de man niet kan worden verlangd om de afloop van de bodemprocedure af te wachten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als op grond van een eindbeslissing in de bodemprocedure al vast staat dat het provisioneel gevorderde uiteindelijk in de hoofdzaak wordt toegewezen. Daarnaast moet de rechtbank de belangen van partijen afwegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de bodemprocedure en van de proceskansen daarin.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank stil gestaan bij de verzoeken en de visie van partijen. De rechtbank constateert dat het verloop en de belevingen van partijen over het contact tussen de man en de kinderen sterk uiteenlopen. De man stelt een structurele en stabiele rol in het leven van de kinderen te hebben gespeeld, terwijl de vrouw aangeeft dat er nooit een vastomlijnde regeling is geweest. In ieder geval zijn partijen het er allebei over eens dat het contact tussen de man en de kinderen moet worden hersteld en dat partijen hulp nodig hebben bij het verbeteren van hun onderlinge communicatie. Partijen verschillen van mening over of het contactherstel moet plaatsvinden onder begeleiding en over de frequentie en omvang van het contact. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat op korte termijn het contact tussen de man en de kinderen moet worden hersteld. Dit maakt dat de man voldoende belang heeft bij zijn verzoek en dat niet kan worden gevergd de beslissing in de bodemprocedure af te wachten. Uit de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling zijn naar het oordeel van de rechtbank geen zorgen naar voren gekomen die maken dat het contact tussen de man en de kinderen onder begeleiding moet worden hersteld. De rechtbank zal de volgende voorlopige contactregeling bepalen:
- de kinderen verblijven samen van 09.00 uur tot 13.00 uur bij de man op de zaterdag in het weekend voorafgaand aan het weekend dat ze naar het logeergezin gaan;
- de vrouw brengt de kinderen naar de man en de man brengt de kinderen terug naar de vrouw;
- daarnaast is er contact via videobellen iedere woensdag en vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur;
- de eerste zaterdag waarop de kinderen naar de man zullen gaan is op 5 oktober 2024.
Deze contactregeling acht de rechtbank op dit moment het meest in het belang van de kinderen. Het is aan partijen om onder begeleiding van Sterk Huis deze voorlopige regeling te evalueren en uit te breiden, indien dit door de hulpverlening ook in het belang van de kinderen wordt geacht. In zoverre wijst de rechtbank het verzoek van de man toe.
4.7.
Verder zullen partijen bij Sterk Huis gaan werken aan het verbeteren van hun onderlinge communicatie, zodat zij uiteindelijk samen afspraken over de kinderen kunnen maken. Nu partijen al begeleid (gaan) worden door Sterk Huis zal de rechtbank partijen niet nogmaals doorverwijzen naar hulpverlening. Het verzoek van de vrouw wijst de rechtbank dan ook af.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig contact hebben met elkaar op de volgende manier:
- de kinderen verblijven samen van 09.00 uur tot 13.00 uur bij de man op de zaterdag in het weekend voorafgaand aan het weekend waarin de kinderen naar het logeergezin gaan;
- de vrouw brengt de kinderen naar de man en de man brengt de kinderen terug naar de vrouw;
- daarnaast is er contact via videobellen iedere woensdag en vrijdag tussen 17.00 uur en 18.00 uur;
- de eerste zaterdag waarop de kinderen bij de man verblijven is 5 oktober 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.