ECLI:NL:RBZWB:2024:7731

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
02-020076-23, 02-304927-23 (TTZGEV), 02-294787-23 (TTZGEV), 02-033290-24 (TTZGEV)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Toekoen
  • Mr. Bogaert
  • Mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor heling, diefstal en oplichting

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder heling van een scooter, diefstal van een scooter en oplichting door middel van bankhelpdeskfraude. De verdachte is veroordeeld tot twee maanden jeugddetentie voorwaardelijk, een werkstraf van 120 uren en een leerstraf van 30 uren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 oktober 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere een straatroof, het rijden op een gestolen scooter, en pogingen tot diefstal en oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de straatroof, maar achtte de andere feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting van een oudere vrouw, waarbij hij zich voordeed als bankmedewerker. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder het meewerken aan hulpverlening. De benadeelde partij, een oudere dame, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en gaf aan dat dergelijk gedrag niet wordt geaccepteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-020076-23, 02-304927-23 (TTZGEV), 02-294787-23 (TTZGEV), 02-033290-24 (TTZGEV)
vonnis van de meervoudige kamer van 13 november 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 30 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02-020076-23
op 26 juli 2022 in Tilburg samen met anderen een straatroof heeft gepleegd op de aangevers [aangever 1] en/of [aangever 2] (hierna: [aangever 1] en/of [aangever 2] );
02-294787-23
op 1 augustus 2023 te Tilburg op een gestolen scooter heeft gereden terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat deze gestolen was;
02-304927-23
op 9 november 2023 te Tilburg samen met een ander heeft geprobeerd de scooter van [aangeefster 1] (hierna: Dikmans) te stelen, dan wel dat hij deze scooter heeft beschadigd;
02-033290-24
feiten 1 en 2
op 22 januari 2024 te Gouda samen met anderen [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2] ) heeft opgelicht door zich voor te doen als een bankmedewerker en/of door [aangeefster 2] hiervoor pinpassen met pincodes, sieraden en geld afhandig te maken en/of dat hij vervolgens met behulp van die pinpassen geld heeft gestolen van [aangeefster 2] ;
feiten 3 en 4
op 22 januari 2024 te Gouda heeft geprobeerd de aangevers [aangever 3] en [aangever 4] (hierna: [aangever 3] en [aangever 4] ) op te lichten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-020076-23
De officier van justitie is van mening dat de rol van verdachte bij de straatroof niet van voldoende gewicht is geweest om te kunnen stellen dat hij de straatroof samen met anderen heeft gepleegd. De officier van justitie verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
02-294787-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op een scooter heeft gereden terwijl hij wist dat deze scooter gestolen was.
02-304927-23
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd een scooter te stelen waarbij verdachte de scooter heeft beschadigd.
02-033290-24
feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen [aangeefster 2] heeft opgelicht, waarbij hij onder andere haar pinpas heeft meegekregen, en dat verdachte vervolgens met deze pinpas geld heeft gepind. Dit mede gezien de bekennende verklaring van verdachte hierover.
feiten 3 en 4
De officier van justitie is van mening dat niet kan worden vastgesteld of de rol van verdachte groot genoeg is geweest om te kunnen spreken van medeplegen tot een poging om [aangever 3] en [aangever 4] op te lichten. De officier van justitie verzoekt verdachte dan ook van deze feiten vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-020076-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het medeplegen van de straatroof nu verdachte niet bij de daadwerkelijke straatroof in het steegje aanwezig is geweest.
02-294787-23
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van de opzet- dan wel de schuldheling.
02-304927-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de poging diefstal van de scooter kan komen. Dat verdachte samen met een ander enkel uit nieuwsgierigheid bij de scooter is gaan kijken, kan niet worden uitgesloten.
02-033290-24
feiten 1 en 2
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van deze feiten nu verdachte deze feiten bekent.
feiten 3 en 4
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van deze twee feiten, nu niet kan worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde van voldoende gewicht is geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Indien de rechtbank wel van oordeel is dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking dan kan enkel worden vastgesteld dat er handelingen ter voorbereiding van de oplichting zijn verricht. Handelingen om de oplichting daadwerkelijk te voltooien zijn niet verricht. De verdediging verzoekt verdachte daarom van deze twee feiten vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-020076-23
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [aangever 2] en
[aangever 1] op 26 juli 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. Zij waren op
die dag, samen met nog een vriend, op de kermis in Tilburg. Net toen zij het kermisterrein
verlieten, werden zij aangesproken door een groep jongens. Deze groep jongens gaf aan
dat [aangever 2] , [aangever 1] en hun vriend mee moesten lopen. Zij zijn met de groep
jongens meegelopen naar een steegje. Tijdens het lopen werd door één van de jongens al de
pet van [aangever 2] afgepakt en deze werd doorgegeven aan andere jongens. In het steegje is op [aangever 2] en [aangever 1] geweld toegepast en zijn van [aangever 1] zijn portemonnee, sleutelbos en airpods afgenomen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte als medepleger van deze straatroof kan worden aangemerkt.
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te
staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en
bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de
samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De
vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van
medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van
de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met
onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de
voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van
de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op
een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat verdachte kort voorafgaand aan de straatroof, onderdeel was van de groep jongens die [aangever 2] en [aangever 1] naar het steegje hebben geleid. Of, en zo ja, welke rol verdachte hierbij heeft gehad en of hij op de hoogte was van het plan om [aangever 2] en [aangever 1] te beroven, kan niet worden vastgesteld. Weliswaar was verdachte aanwezig bij het wegnemen van het petje van [aangever 2] . Niet kan worden gesteld dat verdachte hieruit had moeten afleiden dat deze vervolgens in het steegje zouden worden beroofd. Voorts is niet vast komen te staan dat verdachte mee het steegje in gegaan is en dat hij bij het toepassen van het geweld en bij het wegnemen van de spullen van [aangever 1] aanwezig is geweest. Of, en zo ja, welke rol verdachte bij de afhandeling van de straatroof heeft gehad kan evenmin worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen door verdachte bij het plegen van de straatroof, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
02-294787-23
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 30 oktober 2024;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] op 27 juli 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 1 augustus 2023.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat nu verdachte heeft verklaard bij het beschikbaar krijgen van de scooter wel te hebben geweten dat deze van diefstal afkomstig was, zij tot bewezenverklaring van opzetheling komt.
02-304927-23
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [aangeefster 1] op 9 november 2023 omstreeks 14:30 uur haar scooter bij het Centraal Station in Tilburg had geparkeerd. Omstreeks 16.14 uur hebben verdachte en [medeverdachte] deze scooter benaderd, waarna zij minutenlang rondom de scooter hebben gehangen. Zij hebben erbij gehurkt gezeten, op de scooter gezeten en (meermalen) op de kickstart getrapt terwijl de ander aan de gashendel draaide. Verdachte en [medeverdachte] zijn hierna weggegaan, waarna zij enkele momenten later zijn aangehouden door de politie wegens verdenking van poging tot diefstal van de scooter. De [aangeefster 1] , die door de politie was ingelicht, zag bij terugkomst dat het scherm van de scooter was geopend en dat er een draad was uitgetrokken en doorgeknipt, waardoor de scooter niet meer startte.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd de scooter van [aangeefster 1] te stelen, onder andere door langer bij de scooter te staan, door daar een draad kapot te trekken, en door meerdere malen op de kickstart van de scooter te trappen, terwijl de gashandel van de scooter was open gedraaid. De verklaring van verdachte dat hij enkel bij de scooter heeft gekeken en op de kickstart heeft getrapt omdat hij wilde checken of de scooter van diefstal afkomstig was, vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
02-033290-24
feiten 1 en 2
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 30 oktober 2024;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 2] van 22 januari 2024.
feiten 3 en 4
De rechtbank stelt vast dat de [aangever 3] (feit 3) en de [aangever 4] (feit 4) door een medeverdachte telefonisch zijn benaderd waarbij diegene zich heeft voorgedaan als een bankmedewerker. Daarbij is onder andere geïnformeerd of er geldbedragen van de rekeningen van [aangever 3] en [aangever 4] waren afgeschreven. Verdachte was hierbij niet aanwezig en was niet op de hoogte van de inhoud van de gesprekken. Wel waren verdachte en zijn medeverdachten voornemens om vervolgens naar de woningen van [aangever 3] en [aangever 4] te gaan, maar zij zijn hiertoe, nadat beide aangevers weigerden te voldoen aan de tijdens de telefoongesprekken gedane verzoeken, niet overgegaan.
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat de telefoontjes van de medeverdachte kunnen worden beschouwd als het begin van uitvoering van een voorgenomen (poging tot) oplichting. De rechtbank gaat ervan uit dat de opzet was gericht op de voltooiing van het misdrijf. Verdachte zelf heeft echter hierbij geen gedragingen uitgevoerd, was niet aanwezig bij het plegen van de telefoontjes en is evenmin betrokken geweest bij het bedenken van het plan tot oplichting, zodat niet gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen bij het verrichten van deze handelingen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een begin van uitvoering van de poging tot oplichting in vereniging gepleegd door verdachte. De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-304927-23
op 9 november 2023 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een scooter met het [kenteken] , die aan [aangeefster 1] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen of dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking,
- zich op/bij de
scooterhebben begeven
en,
- een draad hebben doorgeknipt, althans kapotgetrokken en,
- meerdere malen op de kickstart van de
scooterte trappen en gelijktijdig meerdere malen de gashendel van de
scooteropen te draaien terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
02-294787-23
op 1 augustus 2023 te Tilburg, een scooter, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
02-033290-24
1
op 22 januari 2024 te Gouda, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of ander
enwederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
enhet verlenen van een dienst,
enhet ter beschikking stellen van gegevens, te weten het afgeven van haar bankpas en haar pincode en inloggegevens voor internetbankieren en geld (375 euro) en sieraden, door
- die voornoemde [aangeefster 2] telefonisch te benaderen en zich voor te doen als een bankmedewerker en
- die [aangeefster 2] te melden dat iemand is aangehouden voor fraude en zij, verdachten, wilden weten of er geld was afgeschreven en
- die [aangeefster 2] te vragen in te loggen bij internetbankieren en
- die [aangeefster 2] te vragen naar haar pincode en
- die [aangeefster 2] te vertellen dat zij haar bankpas en geld en sieraden in een envelop moest doen en
- zich naar de woning van die [aangeefster 2] te begeven en
- bij die [aangeefster 2] te bellen en
- zich aan de deur voor te stellen als bankmedewerker en
- vervolgens de woning te betreden en
- de limiet van de bankopname van die [aangeefster 2] te verhogen en
- uiteindelijk een bankpas en een pincode en geld en sieraden mee te nemen;
2
op 22 januari 2024 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (2.400 euro), dat aan [aangeefster 2] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een pinpas en van de bijbehorende pincode.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren met aftrek, een taakstraf in de vorm van een leerstraf, te weten Tools4U Verlengd, en twee maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie vordert hierbij de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met het opleggen van Tools4U en een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf, waarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd kunnen worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van [aangeefster 2] , een oudere dame. Samen met anderen heeft verdachte mevrouw [aangeefster 2] telefonisch benaderd en zich voorgedaan als bankmedewerker met de mededeling dat geprobeerd zou zijn bankfraude bij haar te plegen. Verdachte heeft zich vervolgens netjes als ‘bankmedewerker’ aangekleed, is naar haar woning toe gegaan waar hij haar vertrouwen heeft gewonnen en waar hij haar om geld, sieraden en pinpassen met pincodes heeft gevraagd en vervolgens heeft verkregen. Ook heeft hij in haar woning haar pinlimiet verhoogd. Nadien heeft verdachte forse geldbedragen gepind van de rekening van [aangeefster 2] .
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij met zijn handelen het vertrouwen van een oudere, kwetsbare vrouw heeft geschaad. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij daarna willens en wetens met een pinpas van deze vrouw geld heeft opgenomen, zonder zich ervan te vergewissen wat voor gevolgen dit voor haar als gedupeerde zou hebben. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Hiernaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een scooter en heling van een scooter. Hiermee heeft verdachte overlast veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Kennelijk heeft verdachte niet stil gestaan bij de vervelende gevolgen voor hen hiervan en dat neemt de rechtbank verdachte ook kwalijk.
Uit het rapport van de Raad van 16 oktober 2024 volgt onder meer dat verdachte sinds eind januari 2024 niet meer met de politie in aanraking is gekomen. Verdachte lijkt afgeknapt te zijn op de verleiding en op de spanning van ‘snel geld’ verdienen. Het spreekt voor verdachte dat hoewel hij in korte tijd veel politiecontacten heeft gehad, hij ineens ook een hele tijd niet meer met de politie in aanraking is gekomen.
Om dit vol te kunnen blijven houden, is het wel noodzakelijk om de vaardigheden van verdachte te versterken. De Raad adviseert hierom, als aanvulling van de reeds lopende hulpverlening vanuit Self en JIM, aan verdachteTools4U Verlengd op te leggen. Om verdachte te leren dat strafbaar gedrag gevolgen heeft en om hem zijn verantwoordelijkheid te laten nemen voor zijn gedrag, adviseert de Raad hem een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad adviseert tevens om een voorwaardelijke jeugddetentie, met name gezien de aard en de ernst van de bankpasfraude. Een signaal moet worden afgegeven dat dergelijk gedrag niet wordt geaccepteerd, en dat bij zware strafbare feiten, zware consequenties volgen. De Raad adviseert hierbij als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte:
- meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering in afstemming met de jeugdbescherming (die in het kader van een ondertoezichtstelling bij verdachte betrokken is) nodig vindt, zoals het voortzetten van begeleiding vanuit Self en JIM, ook als dat inhoudt het meewerken aan een psychologisch onderzoek en aan eventuele daaruit voortvloeiende hulpverlening waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en om verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De jeugdbeschermer van Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de ondertoezichtstelling van verdachte moeizaam loopt. De ouders van verdachte zijn onvoldoende leerbaar, het slechte gedrag van verdachte op school neemt toe en verdachte heeft veel verkeerde vrienden. Self en JIM komen niet van de grond omdat verdachte geen motivatie ervoor heeft. De jeugdbeschermer hoopt dat de jeugdreclassering verdachte binnen het verplichte kader van het strafrecht kan dwingen tot het meewerken hieraan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten en heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt tevens rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest, een werkstraf van 120 uren en een leerstraf, te weten Tools4U Verlengd van 30 uren, passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden, zoals door de Raad geadviseerd, opleggen aan verdachte.

7.De benadeelde partij

02-020076-23
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 23.608,06.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit deze schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
02-033290-24
De benadeelde partij [aangeefster 2] vordert een schadevergoeding van € 22.750,- voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.350,-, ter zake van de materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling, gezien de minderjarigheid van verdachte, geen gijzeling/vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij allen naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 311, 326, 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 02-020076-23 en 02-033290-24 feit 3 en feit 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-304927-23: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij
de schuldigen het weg te nemen goed onder hun bereik
hebben gebracht door middel van verbreking;
02-294787-23: opzetheling;
02-033290-24 feit 1: medeplegen van oplichting
02-033290-24 feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de
schuldigen het weg te nemen goed onder hun bereik hebben
gebracht door middel van een valse sleutel;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte meewerkt aan hulpverlening die de jeugdreclassering in afstemming met de jeugdbescherming nodig vindt, zoals het voortzetten van begeleiding vanuit Self en JIM, ook als dat inhoudt het meewerken aan een psychologisch onderzoek en aan eventuele daaruit voortvloeiende hulpverlening.
- bepaalt dat van
rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling, te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant (locatie Tilburg), op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten Tools4U Verlengd van 30 uren;
- beveelt dat, indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster 2] van € 5.350,-, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 2] € 5.350,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 januari 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling nul dagen vervangende jeugddetentie zal worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzitter, mr. Bogaert en mr. Hendriks, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2024.
Mr. Hendriks en Van Dijke zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.