In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2024 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog niet is weggenomen, maar dat er positieve stappen zijn gezet in de hulpverlening. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 21 september 2024 en opnieuw ambtshalve verlengd tot 24 oktober 2024. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een verdere verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van acht maanden, tot 24 juni 2025, en om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2024 waren de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De minderjarige is uitgenodigd om zijn wensen en behoeften te delen met de kinderrechter. De kinderrechter heeft opgemerkt dat de moeder en de vader instemden met de verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat deze hen helpt en de samenwerking met de GI goed verloopt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige nog steeds aanwezig is, maar dat er ruimte is voor contactherstel tussen de minderjarige en zijn vader, wat belangrijk is voor de toekomst.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 juni 2025, met de nadruk op het belang van een zorgvuldige overdracht naar het vrijwillig kader.