ECLI:NL:RBZWB:2024:7733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/423685 / FA RK 24-2821
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
  • mr. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag in een internationale context met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.H. Vullings, verzoekt om alleen het gezag over de minderjarige, omdat de man al geruime tijd niet meer betrokken is bij de verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank stelt vast dat er al jaren geen contact is tussen de man en de minderjarige, en dat de man niet goed op de hoogte is van de situatie van het kind. De man erkent deze situatie en begrijpt het verzoek van de vrouw. De Raad voor de Kinderbescherming ondersteunt het verzoek van de vrouw, en de rechtbank concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag wordt gewijzigd. De rechtbank benadrukt dat de man de vader blijft van de minderjarige en dat de vrouw hem op de hoogte zal houden van belangrijke beslissingen. De rechtbank verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseert de proceskosten tussen partijen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/423685 / FA RK 24-2821
datum uitspraak 25 oktober 2024
beschikking over het ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.A.H. Vullings,
en
[de man],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de man.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 juni 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- de beschikking van de rechtbank van 21 december 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is de man verschenen. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna de GI, als informant.
1.3. De minderjarige [minderjarige] is gelet op zijn leeftijd uitgenodigd om aan de kinderrechter te vertellen wat hij belangrijk vindt en wat zijn wensen en behoeften zijn. [minderjarige] heeft op 7 oktober 2024 een gesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- tijdens deze relatie is geboren het volgende, nu nog minderjarige kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats], België;
- in de beschikking van 21 december 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen van rechtswege belast zijn met het ouderlijk gezag over [minderjarige];
- [minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt, samengevat, te bepalen dat zij voortaan alleen het gezag heeft over [minderjarige].

4.De beoordeling

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat [minderjarige] in België is geboren en partijen op dat moment daar samenwoonden. De Nederlandse rechter is op grond van artikel 7 Brussel II ter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de vrouw. Hierbij past de rechtbank Nederlands recht toe.
4.2.
Voor de onderbouwing van haar verzoek geeft de vrouw aan dat zij problemen ervaart met de gezamenlijke uitoefening van het gezag. Op de momenten dat toestemming van de man nodig is, is het moeilijk om hem op afstand de benodigde documenten te laten ondertekenen. Hij is slecht bereikbaar en afhankelijk van zijn netwerk om hem te ondersteunen. Daarnaast lukt het partijen niet om met elkaar te praten en gezamenlijke afspraken en beslissingen te maken. Dit is onder andere het gevolg van hun eigen trauma’s uit het verleden. Ook heeft de man al een lange periode geen contact met [minderjarige], zodat hij ook niet weet wat [minderjarige] nodig heeft.
4.3.
Op de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven het verzoek van de vrouw te begrijpen. Hij is onvoldoende op de hoogte van het wel en wee van [minderjarige]. De man heeft het vertrouwen dat de vrouw de juiste beslissingen voor [minderjarige] neemt.
4.4.
De Raad staat achter het verzoek van de vrouw. Op het moment dat de man niet langer de verantwoordelijkheid draagt die de uitoefening van het ouderlijk gezag met zich brengt, kan hij zich richten op het komen tot een fijn contact met [minderjarige]. Het verdient een compliment dat de man op deze manier in het belang [minderjarige] handelt.
4.5.
De rechtbank kan op grond van de wet het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag voortaan aan één ouder toekomt, indien de omstandigheden zijn veranderd. De rechtbank toetst of er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.6.
Vast staat dat de man al geruime tijd niet meer betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Er is al een aantal jaren geen contact tussen de man en [minderjarige]. Tijdens het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige] ook aangegeven dat hij graag wil dat zijn moeder de beslissingen over hem neemt. Hij begrijpt dat zijn vader nu niet voor hem kan zorgen. Dat maakt hem verdrietig en hij hoopt dat dit in de toekomst anders wordt. Daarnaast communiceren partijen niet met elkaar. De GI heeft aangegeven dat de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling dit niet kunnen verbeteren. De rechtbank stelt dan ook vast dat de man niet (goed) meer op de hoogte is van wat er bij [minderjarige] speelt en niet langer in staat is om nog weloverwogen (belangrijke) beslissingen te kunnen nemen over hem. De man erkent dit ook. Verder betrekt de rechtbank in haar beoordeling dat het niet waarschijnlijk is er binnen afzienbare termijn voldoende verandering zal optreden in de situatie om uitvoering te kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat het gezag over hem wordt gewijzigd, in die zin dat de vrouw voortaan alleen het gezag over hem uitoefent. Daarmee sluit de juridische situatie ook aan bij de feitelijke situatie en kan de vrouw in het belang van [minderjarige] handelen. De rechtbank benadrukt dat de man de vader is en blijft van [minderjarige]. Hij vormt mede de identiteit van [minderjarige] en heeft een belangrijke rol in zijn leven. De vrouw zal de man ook op de hoogte blijven stellen van beslissingen die over [minderjarige] zijn genomen, zodat hij op die manier ook betrokken blijft.
4.7.
Gelet op de aard van de maatregel verklaart de rechtbank de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep is ingesteld tegen deze beslissing.
4.8.
Vanwege de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dit houdt in dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
belast de vrouw met het eenhoofdig gezag over de [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats], België;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.