In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Casade Woonstichting en een gedaagde partij. Eiseres, Casade, heeft de huurovereenkomst met gedaagde buitengerechtelijk ontbonden nadat de burgemeester de woning voor drie maanden had gesloten vanwege de vondst van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs. Gedaagde weigerde de woning te verlaten, wat leidde tot de vordering van Casade om ontruiming van de woning te verkrijgen. De kantonrechter moest beoordelen of het aannemelijk was dat een rechter in een bodemprocedure zou oordelen dat Casade bevoegd was de huurovereenkomst te ontbinden. De toets was of het gebruik van deze bevoegdheid door Casade onaanvaardbaar was volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter oordeelde dat dit niet het geval was, en dat gedaagde de woning moest verlaten. Tevens werd een ontruimingstermijn van vier weken vastgesteld. De rechter overwoog dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de sluiting van de woning door de burgemeester en de aangetroffen drugs. Gedaagde had geen beroep ingesteld tegen de sluiting, waardoor deze in rechte vaststond. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van Casade bij ontruiming zwaarder wogen dan de belangen van gedaagde bij voortgezet verblijf in de woning, en dat de ontbinding proportioneel was. Gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van huur voor de periode dat hij de woning onterecht in gebruik had gehouden, en de proceskosten werden aan gedaagde opgelegd.