ECLI:NL:RBZWB:2024:7750

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/426663 JE RK 24-1667
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
  • mr. Toekoen
  • mr. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige wegens bedreiging in sociaal-emotionele ontwikkeling door gebrek aan contact met vader

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van 12 maanden, omdat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door een gebrek aan contact met haar vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders op verschillende vlakken met elkaar strijden, wat leidt tot een onveilige situatie voor [minderjarige]. De vader heeft geen medewerking verleend aan hulpverlening en heeft voorwaarden gesteld aan zijn medewerking, wat het vertrouwen in een vrijwillige hulpverlening ondermijnt. De rechtbank oordeelt dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd door de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan contact met de vader. De rechtbank heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van SAVE Jeugdbescherming, met ingang van 8 november 2024 tot 8 november 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank benadrukt dat hulpverlening noodzakelijk is om de situatie te verbeteren en om veilig contact tussen [minderjarige] en haar vader te waarborgen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/426663 JE RK 24-1667
datum uitspraak: 8 november 2024
beschikking van de rechtbank over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige],
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
[de vader],
hierna: de vader,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat: mr. C. Car te Den Haag.
De rechtbank merkt als informant aan:
SAVE JEUGDBESCHERMING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 16 september 2024, ingekomen bij de griffie op dezelfde datum.
1.2
Op 15 oktober 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een medewerkster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de Raad en de verzoeken van de ouders in de zaken met kenmerk C/02/425342 FA RK 24-3615, C/02/424560 FA RK 24-3237 en C/02/424564 FA RK 24-3239 zijn alle verzoeken gelijktijdig behandeld. In genoemde zaken van de verzoeken van de ouders wordt in een separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. Allereerst merkt de Raad op dat de vader, ondanks meerdere verzoeken daartoe, niet aan het raadsonderzoek heeft meegewerkt. Dit maakt dat de Raad geen kennis heeft kunnen nemen van zijn zienswijze. De Raad maakt zich zorgen over het gezin en de ontwikkeling van [minderjarige]. In de thuissituatie was er sprake van huiselijk geweld tussen de ouders, waarvan [minderjarige] getuige was. Tussen de ouders is sprake van een ingewikkelde echtscheiding. Er zijn zorgen over het gedrag van de vader. Hij doet uitspraken over het zonder toestemming van de moeder naar het buitenland willen meenemen van [minderjarige]. Er zijn meldingen gedaan bij Veilig Thuis, omdat de vader de moeder bedreigde. Daarnaast zijn er zorgen over mogelijk drugsgebruik van de vader. Onbekend is tevens in hoeverre hij emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige]. Zij wordt mogelijk belast met aanhoudende onduidelijkheid en stress die voortkomt uit de situatie. Verder maakt de Raad zich zorgen over de mate waarin [minderjarige] mogelijk het huiselijk geweld heeft meegekregen en de manier waarop dit haar zelfbeeld, haar veiligheidsgevoel, haar emotieregulatie en de band met haar ouders heeft beïnvloed. Eén van haar primaire hechtingsfiguren is mogelijk zowel een bron van veiligheid als angst en dit kan haar gevoel van veiligheid sterk beïnvloeden. [minderjarige] heeft, afgaande op de gesprekken met de moeder en school, duidelijk behoefte aan contact met haar vader, maar kan geen vorm geven aan dit contact zonder hulp. Er is thans al een lange tijd geen sprake van contact tussen [minderjarige] en de vader. Momenteel zijn er, eenzijdige, veiligheidsafspraken opgesteld met de moeder. Zij verblijft met [minderjarige] bij oma (moederszijde) en diens partner in [woonplaats 1]. Hoewel de ouders eerder zijn verwezen naar het CJG, vindt de vader hulpverlening niet nodig. Hij wil geen bemoeienis van instanties. Hij zegt aan alleen aan hulpverlening zijn medewerking te zullen verlenen als de rechtbank dit nodig acht. De Raad acht hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk. Er moet worden verkend of veilig contact tussen [minderjarige] en de vader mogelijk is, met ondersteuning vanuit de hulpverlening. Daarnaast is hulpverlening nodig voor het opbouwen en waarborgen van het contact tussen [minderjarige] en de vader en voor de ondersteuning in het opbouwen van een gezonde ouderrelatie. Dit laatste is mogelijk door het verkennen van solo-parallel ouderschap. Bovendien dient het drugsgebruik van de vader inzichtelijk te worden gemaakt om te bezien welke invloed dit heeft op de opvoeding en verzorging van [minderjarige]. De Raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening in een vrijwillig kader zal slagen. De toezegging van de vader dat hij aan hulpverlening zal meewerken, verandert hieraan niets. Eerder heeft hij hulpverlening vanuit het CJG en Kr8-Kollektief afgewezen en ook aan het raadsonderzoek verleende hij geen medewerking.

5.Het standpunt van belanghebbenden en informante

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, naar voren gebracht dat een ondertoezichtstelling nodig is. De ouders dienen te werken aan hun communicatie. Van [minderjarige] mag niet worden verlangd dat zij zelf afspraken maakt over contact met haar vader. Dit is een taak van de ouders. [minderjarige] hoort een band te hebben met haar beide ouders. Om dit te kunnen realiseren is hulpverlening nodig. Er is een vertrouwenspersoon op school, maar verder is er geen hulpverlening betrokken, omdat de vader daaraan niet meewerkt. In het vrijwillig kader is veel geprobeerd, echter zonder resultaat. Dat de vader bij de mondelinge behandeling aangeeft zijn medewerking te zullen verlenen aan hulpverlening is ongeloofwaardig. Bovendien erkent hij zijn problemen niet, wat maakt dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet zal slagen. De vader stelt dat de veiligheid van [minderjarige] niet in het geding is. Echter, dit is geen toetsingskader voor de noodzaak van een ondertoezichtstelling. [minderjarige] wordt geconfronteerd met ouders die niet met elkaar communiceren en die strijd met elkaar voeren. Dit wordt duidelijk uit de in de bodemprocedure tussen de ouders overgelegde correspondentie. [minderjarige] is op het punt beland dat zij zegt geen contact met de vader te willen hebben. Zonder hulpverlening in een gedwongen kader en zonder begeleiding van het contact tussen hen, zal de situatie niet verbeteren. Dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd, is dan ook evident. Een GI als neutrale derde is nodig om hulpverlening op gang te brengen, deze te monitoren en mee te kijken hoe het tussen de ouders gaat.
5.2
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Volgens de vader is er nooit sprake geweest van fysiek geweld tussen de ouders of onveiligheid voor [minderjarige]. Uit niets is gebleken dat de vader het contact zou hebben belemmerd of [minderjarige] het bij hem niet naar haar zin zou hebben. Het raadsrapport is gebaseerd op onwaarheden en kent een eenzijdige belichting. Het pijnpunt voor de vader ligt bij de meldingen bij Veilig Thuis over huiselijk geweld en eventueel gevaar voor [minderjarige]. Er is nooit aangifte gedaan over huiselijk geweld. Hij volgt opnieuw een agressieregulatietraining en is sinds 2014 niet meer in contact geweest met politie of justitie. Ook een vermoeden van een drugsverslaving klopt volgens de vader niet. In zijn visie wordt er over hem een verkeerd beeld geschetst. Hij zegt toe zijn medewerking aan hulpverlening te zullen verlenen als dat nodig wordt geacht. Die hulpverlening moet dan wel georganiseerd worden vanuit [woonplaats 2], omdat de vader niet achter een verhuizing naar [woonplaats 1] staat. Hij werkt alleen mee als de rechtbank dat nodig vindt en als [minderjarige] weer in zijn omgeving zal wonen. Dat mag bij de moeder, maar het kan ook bij hem, als de moeder in [woonplaats 1] wil blijven. Verder is hij bereid tot het hebben van minimaal contact met de moeder. Hulpverlening in een gedwongen kader is hiervoor niet nodig. Hulpverlening in het vrijwillig kader moet eerst worden aangegrepen en dat is tot nu toe onvoldoende gebeurd. Daarbij komt dat er voor een ondertoezichtstelling een ontwikkelingsbedreiging moet zijn en die ontbreekt. Er zijn geen zorgsignalen vanuit school of andere instanties over [minderjarige]. Ook blijkt niet dat [minderjarige] last heeft van de communicatie tussen haar ouders. De zorgen zijn puur ontstaan door het eenzijdige verhaal van de moeder. De vader verzoekt de rechtbank om het verzoek af te wijzen.
5.3
Namens de GI wordt, samengevat, naar voren gebracht dat het onderzoek door de Raad een eenzijdig verhaal kent. Het verzoek is gebaseerd op het verhaal van de moeder. Informatie vanuit de vader wordt gemist. Volgens de GI is een ondertoezichtstelling op dit moment niet nodig. Beide ouders zijn gemotiveerd om hulpverlening te accepteren in het vrijwillig kader, welke mogelijkheid eerst moet worden uitgeput voordat naar een ondertoezichtstelling wordt overgeschakeld. Dit neemt niet weg dat de GI ziet dat er hulpverlening nodig is. Wanneer de zorgen over middelengebruik of emotieregulatie waar zijn, dan heeft de vader daar allereerst hulpverlening voor nodig. Dan moet omgang nog even wachten. Voor [minderjarige] geldt dat zij hulpverlening nodig heeft om de gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt te verwerken. Parallel ouderschap kan een oplossing bieden. Ook is hulpverlening nodig op het gebied van oudercommunicatie. De vader toont zich bereidwillig om aan hulpverlening mee te werken en dat dient aangegrepen te worden. Dit kan middels hulpverlening in een vrijwillig kader. Omdat [minderjarige] en de moeder in [woonplaats 1] wonen, moet hulpverlening plaatsvinden vanuit en onder regie van het [wijkteam] van de [gemeente].

6.De beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is genoegzaam gebleken dat er zorgen bestaan op verschillende gebieden. Duidelijk is dat de ouders op verschillende punten met elkaar strijden. Zij verschillen van visie over onder meer wat er in het verleden tussen hen is gebeurd, over de problematiek van de vader, over de contactregeling tussen de vader en [minderjarige], over de woonplaats van de moeder en [minderjarige] en over wat nodig is aan hulpverlening én of deze hulpverlening kan geschieden in een vrijwillig of gedwongen kader. Dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren is eveneens duidelijk. Op grond van deze omstandigheden, waarbij de rechtbank in het midden laat of er sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld en problemen met middelengebruik, komt de rechtbank tot het oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij wordt niet alleen geconfronteerd met de strijd tussen haar ouders, maar heeft ook onduidelijkheid over waar zij mag wonen, waar zij naar school kan (blijven) gaan én het contact met haar vader. Onweersproken is gebleken dat [minderjarige] en de vader vanaf januari 2024 geen contact met elkaar hebben. De onduidelijkheid die [minderjarige] nu ervaart heeft gevolgen voor haar sociaal-emotionele ontwikkeling en dat kan gevolgen hebben voor haar identiteitsontwikkeling. Bovendien is de kloof tussen de ouders zeer groot en, mede gelet op de verhuisproblematiek, in het vrijwillig kader niet te overbruggen. Dit tezamen maakt dat de rechtbank, anders dan de vader, een ernstige ontwikkelingsbedreiging aanneemt.
6.3
Uit het raadsrapport is tevens gebleken dat de vader geen medewerking heeft verleend aan noodzakelijk geachte hulpverlening, zoals vanuit het CJG. Ook aan het raadsonderzoek werkte de vader niet mee. Dit had op zijn weg gelegen. Hoewel de vader bij de mondelinge behandeling aangeeft hulpverlening te zullen accepteren, verbindt hij daaraan ook eigen voorwaarden; hij stelt mee te werken aan hulpverlening als de rechtbank dit nodig acht én alleen wanneer hulpverlening plaatsvindt in zijn woonomgeving. De vader toont zich niet bereid hiervoor naar [woonplaats 1] te reizen, terwijl hulpverlening gelet op de huidige woonplaats van [minderjarige] vanuit [gemeente] dient te worden aangewend. Gelet hierop heeft de rechtbank er, evenals de Raad, onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening in een vrijwillig kader zal slagen. Hulpverlening, begeleiding en wellicht ook behandeling vanuit een gedwongen kader lijkt noodzakelijk om met de vader iets te kunnen gaan bereiken. Onderdeel van het komende traject zal wellicht ook onderzoek moeten zijn. Zonder regievoering van de GI verwacht de rechtbank niet dat er sprake kan zijn van enige positieve ontwikkeling.
6.4
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank ingrijpen door middel van een ondertoezichtstelling nodig. De rechtbank beoordeelt de verhouding tussen de ouders dusdanig verstoord dat voor het welzijn van [minderjarige] moet worden gevreesd.
6.5
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling in het kader van de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] gewerkt kan worden, worden aangemerkt:
- [minderjarige] wordt niet geconfronteerd met ruzies/geweld/spanningen tussen haar ouders;
- de in het raadsonderzoek vermelde zorgen over de vader worden (nader) in kaart gebracht.
- [minderjarige] heeft iemand om mee te praten, waarbij zij haar gedachten en
gevoelens kan delen;
- De situatie rond de ouders wordt gemonitord en waar nodig krijgen zij handreikingen om allereerst in hun persoonlijke situatie aan de slag te gaan en
vervolgens om te beproeven welke ouderschapsvorm passend is in de gegeven
situatie;
- Hulpverlening heeft duidelijkheid over de bereidwilligheid van de vader in het
opbouwen van onbelast veilig contact tussen hem en [minderjarige];
- Hulpverlening begeleidt, zolang het volgens de GI nodig is, onbelast veilig contact tussen [minderjarige] en haar vader zodra dit mogelijk is.
Duur
6.6
De rechtbank zal [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van één jaar. Gelet op alle voornoemde problematiek en de noodzakelijk te nemen stappen, acht de rechtbank deze termijn ook passend.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7
De rechtbank zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van SAVE Jeugdbescherming, locatie Utrecht, met ingang van 8 november 2024 tot 8 november 2025;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, voorzitter, mr. Toekoen en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch