ECLI:NL:RBZWB:2024:7751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/426585 / JE RK 24-1662
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2011. De kinderrechter heeft de zaak behandeld op verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg (GI), die om een machtiging vroeg om de minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te plaatsen voor de duur van zes maanden. De minderjarige is sinds 8 december 2014 onder voogdij gesteld van de GI en heeft eerder al een machtiging voor gesloten jeugdhulp gekregen, die tot 2 oktober 2024 loopt.

Tijdens de mondelinge behandeling, die op 27 september 2024 plaatsvond, waren de minderjarige, haar advocaat, een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de kwetsbaarheid van de minderjarige, haar emotionele ontwikkeling en de noodzaak van gesloten jeugdhulp. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de problematiek van de minderjarige te behandelen en dat de huidige gesloten setting noodzakelijk is om haar te beschermen tegen invloeden van buitenaf.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de machtiging voor gesloten jeugdhulp te verlenen, maar voor een beperktere duur van drie maanden, in plaats van de gevraagde zes maanden. Dit besluit is genomen met het oog op de noodzaak om de minderjarige duidelijkheid te bieden over haar vervolgplaatsing bij een geschikte instelling, [jeugdzorg], waar momenteel een wachtlijst voor bestaat. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige in haar huidige vertrouwde omgeving kan blijven tot aan de plaatsingsmogelijkheid bij [jeugdzorg].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426585 / JE RK 24-1662
Datum uitspraak: 27 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT TILBURG,
gevestigd te Tilburg, hierna te noemen GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [de minderjarige],
advocaat mr. N. Assouiki te Tilburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(Rv) is in de procedure gekend
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest
Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te
adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 september 2024;
  • de instemmingsverklaring van de gekwalificeerde gedragswetenschapper, als bedoeld in art. 6.1.2. lid 2 Jeugdwet van 11 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [de minderjarige] met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI, waarnemende de voogd.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 8 december 2014 is [de minderjarige] onder voogdij gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 juni 2024 een machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 2 oktober 2024.

3.Het verzoek

GI verzoekt een machtiging om [de minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - aangevoerd dat voor [de minderjarige] afgelopen zomer een WLZ-indicatie is aangevraagd. Het CIZ heeft hierop beslist dat [de minderjarige] geen recht heeft op zorg vanuit de WLZ. Vervolgens is in samenspraak met Crossroads een aanmelding gedaan van [de minderjarige] voor een langdurige en passende plaatsing binnen [jeugdzorg]. Er worden binnen deze instelling mogelijkheden gezien om [de minderjarige] op te nemen en aan haar een passend hulpverleningsprogramma te bieden, waarbij alle ondersteuningsvragen aan bod komen. [jeugdzorg] kent echter een wachtlijst van, naar is medegedeeld, een periode van vier tot acht maanden.
4.2.
Het ligt niet in de verwachting dat binnen een termijn van drie maanden - de periode waarmee door de gedragswetenschapper is ingestemd - er bij [jeugdzorg] een plek beschikbaar zal zijn. [de minderjarige] doet het goed in de gesloten setting waar zij nu verblijft. Wel wordt er nog intensief gewerkt aan verbetering van haar gedrag, haar zelfverzorging en haar schoolgang. Ook blijkt [de minderjarige] nog in belangrijke mate gevoelig voor invloeden van buitenaf. Dit maakt dat het risico dat zij zich aan de zorg en hulpverlening zal onttrekken nog steeds aanwezig is. Daarom wordt het niet in haar belang geacht om haar tussentijds, in afwachting van een plaatsingsmogelijkheid bij [jeugdzorg], in een andere open setting of gezinshuis te plaatsen. Bovendien zal een tijdelijke overplaatsing bij haar voor zeer veel extra onrust zorgen en kan de plaatsing binnen [jeugdzorg] daardoor onder druk komen te staan.
4.3.
[de minderjarige] dient de komende tijd te benutten om in de gesloten setting verder aan zichzelf, waaronder het verwerven van vrijheden, te blijven werken. De GI handhaaft daarom haar verzoek voor het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden. Zij zegt toe dat de recent benoemde nieuwe voogd in overleg zal treden met [jeugdzorg] om te bezien of er aan [de minderjarige] meer duidelijkheid kan worden geboden over het moment waarop zij daadwerkelijk daar geplaatst zal kunnen worden. Ook zal de voogd in samenspraak met de huidige gesloten instelling bezien welke mogelijkheden er zijn om de gesloten plaatsing voor [de minderjarige] acceptabeler te maken, waarbij kan worden gedacht aan het bieden van meer flexibiliteit.

5.Het standpunt van [de minderjarige] en haar advocaat

5.1.
[de minderjarige], afzonderlijk gehoord in aanwezigheid van haar advocaat, heeft naar voren gebracht dat zij denkt dat [jeugdzorg] voor haar een geschikte instelling is om naar te worden overgeplaatst. Zij begrijpt dat dit wegens een wachtlijst nog niet mogelijk is. Dat vindt zij niet fijn, met name omdat zij zich in de huidige gesloten setting niet thuis voelt. Zij wil daarom het liefst, zo lang zij niet bij [jeugdzorg] kan worden geplaatst, tussentijds in een andere instelling verblijven. In dat verband ziet zij als mogelijke optie een tijdelijke terugkeer naar de groep in [plaats], waar zij verbleef vóórdat zij gesloten werd geplaatst. Indien dit niet mogelijk blijkt zou zij de huidige gesloten plaatsing tot aan een plaatsingsmogelijkheid bij [jeugdzorg] wel willen voortzetten, maar zij dient dan wel meer vrijheden te krijgen. Zij benoemt daartoe als meest urgente voorbeelden haar mobiele telefoongebruik en het zich zonder begeleiding op het terrein kunnen bewegen.
5.2.
De advocaat van [de minderjarige] heeft samengevat aangevoerd dat [de minderjarige] in haar nog jonge leven al erg veel heeft meegemaakt. Er is ook meermalen sprake geweest van veranderde opvoed/zorgsituaties en pleegouders. Sommige van deze pleegouders hebben nog een belangrijk plekje in [de minderjarige] leven. Gedurende de plaatsing in de gesloten instelling heeft [de minderjarige] ontwikkeling niet stil gestaan. Zij is intussen opener geworden. Ook heeft zij in een groepsgenootje een maatje gevonden, met wie het goed klikt. Het is daarom in dit stadium voor [de minderjarige] uitermate van belang dat zij een concreet perspectief geboden krijgt door middel van een vervolgplaatsing in een op haar achtergrond en problematiek toegeruste setting. [jeugdzorg] geldt in dat opzicht als uitermate geschikt, nu dit een kleinschalige voorziening is specifiek gericht op trauma-, hechtings- en sensitiviteits-problematiek.
[de minderjarige] begrijpt dat alle bij haar betrokken personen en instanties voor haar hun uiterste best doen. Dit maakt tevens dat, hoe moeilijk haar situatie op dit moment ook is en er verhoudingsgewijs geringe vooruitgang wordt geboekt, zij daarvoor niet de schuld bij deze personen en instanties legt. Zij is echter intussen al vanaf haar elfde levensjaar gesloten geplaatst. Haar voorkeur heeft zij uitgesproken voor in eerste instantie een gezinshuis, als dat niet kan een open groep en als dat ook niet kan voor eventuele andere opties. De concrete situatie doet zich voor dat [de minderjarige] bij [jeugdzorg] voorlopig niet geplaatst zal kunnen worden en een plaatsing - bij wijze van tussenoplossing - in een gezinshuis of een andere open setting door de GI niet als reëel alternatief wordt gezien. Daarom rest op dit moment als enige optie dat binnen de huidige gesloten plaatsing er intensief zal worden ingezet op het verder opbouwen van vrijheden en dat er daarnaast zal worden gewerkt aan het zo spoedig mogelijk bieden van duidelijkheid en perspectief aan [de minderjarige] over een concrete plaatsingsdatum bij [jeugdzorg]. Formeel-juridisch stelt zij zich namens [de minderjarige] primair op het standpunt dat, bij gebrek aan duidelijkheid over mogelijkheden voor een vervolgplaatsing, het verzoek moet worden afgewezen, althans - subsidiair - dat de machtiging voor gesloten jeugdhulp in duur wordt beperkt tot een periode van drie maanden, onder afwijzing van het restantverzoek.

6.Het standpunt van de Raad

Namens de Raad is aangevoerd dat [de minderjarige], gelet op haar nog jonge leeftijd, haar achtergrond, problematiek en beïnvloedbaarheid, als persoon kwetsbaar is, nu zij niet in staat is zichzelf voldoende te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Door middel van gesloten jeugdhulp is/wordt daaraan gewerkt, maar nog niet met als resultaat dat [de minderjarige] thans voldoende in staat is om zelf naar anderen toe haar grenzen aan te geven. Daarvan uitgaande begrijpt de Raad dat de GI in dit stadium gesloten jeugdhulp, uit beschermingsoogpunt, in het belang van [de minderjarige] nog noodzakelijk acht. Desondanks mag van alle bij haar betrokken personen en instanties - in dit geval meer specifiek de GI en [jeugdzorg] - worden verwacht dat [de minderjarige] spoedig duidelijkheid geboden krijgt omtrent de vervolgplaatsing, zodat zij weet waar zij aan toe is. Zo lang dit nog niet het geval is ligt het op de weg van de GI en van de betrokken hulpverlening om ervoor te zorgen dat het gesloten jeugdhulptraject voor [de minderjarige] overzienbaarder en draaglijker wordt. Daarvan uitgaande en om ervoor te zorgen dat er druk op de ketel blijft, verzoekt de Raad een machtiging gesloten jeugdhulp voor beperktere duur, te weten een periode van drie maanden, te verlenen en het restantverzoek af te wijzen.

7.De beoordeling

7.1.
De kinderrechter is van oordeel dat ten aanzien van [de minderjarige] nog steeds jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [de minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen (artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw)).
7.2.
Omdat de voogdij over [de minderjarige] bij de GI berust, is een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet vereist (artikel 6.1.2, derde lid, onder b, Jeugdwet).
7.3.
Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt. Het heeft [de minderjarige], door alles wat zij in haar nog jonge leven al heeft meegemaakt, structureel ontbroken aan stabiliteit. Dit heeft een negatieve invloed gehad op haar emotionele ontwikkeling en haar hechtingsvermogen, met als gevolg dat zij ernstig beschadigd is geraakt en daardoor kwetsbaar is. [de minderjarige] lijkt niet in contact te staan met lichaam, zij kopieert het gedrag van anderen en is in grote mate beïnvloedbaar. Ook laat [de minderjarige] zien moeite te hebben met stress en met emotieregulatie en worden er symptomen gezien die gerelateerd kunnen worden aan meervoudig vroeg kinderlijk trauma. [de minderjarige] geeft blijk van hyperalertheid en heeft het gevoel dat anderen continu over haar praten. Ze heeft een laag zelfbeeld. Ze vertoont risicovol en grensoverschrijdend gedrag.
Ondanks dat [de minderjarige] intussen basale stappen voorwaarts maakt deelt de rechtbank het standpunt van de gedragswetenschapper en de GI dat bij haar nog steeds sprake is van zodanige beïnvloedbaarheid, impulsiviteit en het niet kunnen overzien van risico’s, dat de kans dat zij zich aan de gesloten jeugdhulp op enig moment opnieuw zal onttrekken nog steeds in belangrijke mate aanwezig is.
7.4.
Naar het oordeel van de kinderrechter is niet gebleken van minder ingrijpende mogelijkheden dan voortgezette gesloten jeugdhulp om de problematiek van [de minderjarige] te behandelen. Daartoe wordt overwogen dat onweersproken is komen vast te staan dat [jeugdzorg] voor [de minderjarige] de op dit moment meest aangewezen behandelinstelling is om naar te worden overgeplaatst. Echter, gebleken is dat er daarvoor een wachtlijst geldt. Een tussentijdse plaatsing in een andere instelling, totdat zij bij [jeugdzorg] terecht, kan acht de kinderrechter niet in [de minderjarige] belang. Op dit moment verblijft [de minderjarige] in de gestructureerde en veilige omgeving waar zij het goed doet en die zij zo nodig heeft gezien haar kwetsbaarheid. Daarvan uitgaande valt niet uit te sluiten dat een tussentijdse overplaatsing naar een andere setting voor haar contra productief zal werken. Het is daarom van belang dat [de minderjarige] tot aan de plaatsingsmogelijkheid bij [jeugdzorg] in haar huidige vertrouwde omgeving zal kunnen blijven. Dit is ook in lijn met de verklaring van de gedragswetenschapper, inhoudende dat een tussentijdse plaatsing elders, gezien de hoge mate van haar kwetsbaarheid, niet gewenst is. [de minderjarige] kan nu bovendien in de huidige setting oefenen met vrijheden en stapsgewijs verder toewerken naar de uiteindelijke overgang naar [jeugdzorg], welke instelling kleinschalig is en is toegerust om aan haar een traumasensitief en hechtingssensitief klimaat te bieden.
7.5.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter de machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlenen, zij het voor beperktere duur, te weten drie maanden, onder afwijzing van het restantverzoek. De kinderrechter acht daartoe relevant dat door de gedragswetenschapper met een langere dan deze periode niet wordt ingestemd.
Op dit moment is nog niet concreet wanneer de vervolgplaatsing bij [jeugdzorg] aan de orde is. In dat verband heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling de toezegging gedaan dat de nieuw benoemde voogd in gesprek zal gaan met [jeugdzorg], opdat die duidelijkheid omtrent de datum van vervolgplaatsing er alsnog zal komen en voorts dat de voogd zich in gesprek met de huidige gesloten instelling zal buigen over mogelijkheden om de huidige plaatsing voor [de minderjarige] draaglijker te maken, in die zin dat gekeken wordt waar meer flexibiliteit kan worden geboden.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verleent een machtiging om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 27 september 2024 tot 27 december 2024;
8.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 door mr Felix, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 8 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.