ECLI:NL:RBZWB:2024:7752

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/426664 (spoed) - C/02/426669 (regulier)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking spoeduithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 27 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft eerder op 17 september 2024 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie, die geldig was tot 1 oktober 2024. De huidige beschikking verlengt deze machtiging tot 20 oktober 2024, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere beslissing zouden kunnen herroepen. De minderjarige verblijft momenteel bij een jeugdzorginstelling, waar zij geen invloeden van haar familie ondervindt. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om de huidige situatie voort te zetten, gezien de zorgen over de thuissituatie bij de grootouders van de minderjarige, waar eerder incidenten hebben plaatsgevonden. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en verklaard dat deze uitvoerbaar is bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/426664 (spoed) - C/02/426669 (regulier)
Datum uitspraak: 27 september 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. M.W.M. van Asseldonk te Schijndel,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J. Nederlof te Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze zaak van 17 september 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de op 19 september 2024 ingekomen brief van de advocaat van de moeder.
1.2.
Op 27 september 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. W.H.A. de Koning;
  • de vader en zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.Het (aangehouden) verzoek

2.1
Aan de orde is een verzoek van de GI, ertoe strekkende met spoed een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie voor de duur van vier weken en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, naar de rechtbank begrijpt voor de duur van de nog lopende voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 20 oktober 2024, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, dan wel een gezinsvervangende accommodatie.
2.2
Bij voormelde tussenbeslissing is op voormeld verzoek een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie van 17 september 2024 tot 1 oktober 2024, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De GI, de moeder, haar advocaat, de vader en zijn advocaat zijn opgeroepen om tijdens de mondelinge behandeling op het (resterend) verzoek wat het spoed- en reguliere deel betreft te worden gehoord, waarbij tevens is bepaald dat [minderjarige] via een aparte brief voor een gesprek met de kinderrechter zal worden opgeroepen.

3.Het standpunt van [minderjarige]

is tijdens een afzonderlijk kind gesprek gehoord. Zij heeft aangegeven dat zij nu bij [jeugdzorginstelling] verblijft. Zij heeft daar momenteel weinig om handen. Ook gaat zij niet naar school. De andere kinderen daar gaan wel naar school, waarom dit niet voor haar geldt kan zij niet aangeven. [minderjarige] vervolgt dat zij voor zichzelf nog geen therapeutische hulp heeft, maar dit wil zij wel. Ook wil zij dat zij dagbesteding krijgt. Zij kan goed opschieten met de leiding van [jeugdzorginstelling] . Bij haar opa en oma was het niet rustig, maar ook bij [jeugdzorginstelling] is er een jongen die ’s nachts aan het bonken, schreeuwen en schelden is. Haar moeder krijgt over drie weken de sleutel van haar woning. Zij wil dan bij haar moeder gaan wonen. Zij heeft momenteel geen contact met haar vader; dat wil zij ook niet. Het contact met [naam 1] en [naam 2] wil zij wel herstellen.

4.Het (nader) standpunt van de GI

4.1.
Namens de GI is - samengevat - naar voren gebracht dat de verstandhouding tussen de ouders, gezamenlijk met het gezag belast over [minderjarige] en haar broertjes [naam 2] en [naam 1] , ernstig verstoord is geraakt. Die situatie heeft er tevens toe geleid dat [minderjarige] sterk aan haar moeder hangt en haar vaderbeeld negatief gekleurd is, terwijl [naam 2] en [naam 1] de kant kiezen van de vader en zij zich negatief uit laten over hun moeder. De ouders wijzen naar elkaar als de verantwoordelijke voor het ontstaan van deze situatie. Er is daarom met instemming van de Raad voor de Kinderbescherming voor gekozen om de kinderen uit huis te plaatsen. [naam 2] en [naam 1] werden aanvankelijk in een crisispleeggezin geplaatst. Momenteel verblijven zij in een neutraal pleeggezin. Voor [minderjarige] is gekozen voor een netwerkplaatsing bij de grootouders van moederszijde. Dit werd niet als de meest ideale, maar op dat moment wel als beste optie gezien. Echter, sinds de plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders, waar ook haar moeder verblijft, zijn de zorgen toegenomen.
4.2.
Uit zorgmeldingen van de politie en informatie uit het netwerk van de moeder is gebleken van incidenten, die zich in de zorg- en opvoedsituatie bij de grootouders hebben voorgedaan. Die incidenten zien op onderlinge ruzies tussen de moeder en andere familieleden en van schelden en schreeuwen naar elkaar, deels in het bijzijn van [minderjarige] . Ook zou er sprake zijn van incidentele verwardheid en van drankgebruik door de moeder. In gesprekken daarover van de jeugdbeschermer met de moeder en met de grootmoeder werden door hen deze zorgen in eerste instantie ontkend. Ook na verder doorvragen werd door hen onvoldoende openheid van zaken gegeven, waardoor de GI er niet in slaagde tot de kern van het probleem te komen. Daarbij bleek [minderjarige] wegens de spanningsvolle situatie in het gezin meermalen te zijn weggelopen. Pogingen van de jeugdbeschermer om in de situatie te bemiddelen hadden niet het gewenste resultaat. De moeder en de grootouders hebben uiteindelijk aangegeven dat die situatie niet langer kan voortduren. Dit bij elkaar heeft geleid tot het besluit om [minderjarige] naar een neutrale plek, te weten [jeugdzorginstelling] , over te plaatsen. De jeugdbeschermer heeft moeten vaststellen dat ook sinds [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] is, het contact tussen haar en de moeder verloopt op een wijze die voor [minderjarige] belastend is en dat de situatie haar onder druk plaatst, nu zij laat blijken veel zaken die er spelen op zichzelf te betrekken. Verder geeft de moeder nog steeds geen openheid over haar persoonlijke toestand. Daarom is besloten om de telefonische contacten tussen [minderjarige] en de moeder onder toezicht te laten plaats vinden. Onder verwijzing naar voormelde argumentatie handhaaft de GI haar verzoek wat het spoed- en reguliere deel betreft tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1.
De moeder heeft opgemerkt dat zij een woning toegewezen heeft gekregen. Zij verwacht de sleutel overhandiging per 17 oktober 2024. Zij verwacht dat zij enige tijd nodig zal hebben om te settelen. Intussen onderhoudt zij langs telefonische weg contact met [minderjarige] op vaste, in samenspraak met [jeugdzorginstelling] vastgestelde, tijdstippen. Zij kan achter de huidige plaatsing van [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] staan, nu zij daar een plek heeft waar zij met leeftijds-genoten verblijft en waar zij tot rust kan komen.
5.2.
De waarnemend advocaat van de moeder heeft aangevoerd in de eerste plaats te willen benadrukken dat in het onderlinge contact [minderjarige] door de moeder niet wordt gemanipuleerd. Er mag echter niet aan worden voorbijgegaan dat [minderjarige] in de puberale leeftijdsfase verkeert en dat dit een zeker effect heeft op het verloop van hun onderlinge gesprekken. Wanneer de moeder haar intrek in haar nieuwe woning zal hebben genomen zal zij, zodra zij daaraan toe is, de hulpverlening accepteren en daaraan meewerken voor zover die nodig is bij het werken aan een terugkeer van de kinderen bij haar. Waar het [minderjarige] betreft geldt die medewerking eveneens voor (aanvullende) individuele hulpverlening, wanneer die voor haar nodig mocht blijken. Met deze toelichting wordt namens de moeder ingestemd met het verzoek.
5.3.
De vader heeft opgemerkt dat hij zeer geraakt is door de gebeurtenissen, die de aanleiding waren voor de beslissing om [minderjarige] met spoed elders te plaatsen. Hij hoopt dat [minderjarige] nu een plek heeft, waar zij tot rust kan komen. Hij kan daarom achter de huidige plaatsing van haar bij [jeugdzorginstelling] staan. Wel zou hij graag zien dat het contact tussen hem en [minderjarige] stapsgewijs wordt hersteld.
5.4.
De advocaat van de vader heeft naar voren gebracht vooral te hopen dat de uithuisplaatsing bij [jeugdzorginstelling] aan [minderjarige] die stabiliteit en rust zal bieden, waaraan zij op dit moment grote behoefte heeft. Wat het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader betreft, geldt dat daarvoor geduld dient te worden uitgeoefend. Verder wijst hij erop dat het beschermingsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op dit moment gaande is, dat dit onderzoek zich in de afrondingsfase bevindt en dat naar verwachting er een verzoek op 7 oktober 2024 zal worden ingediend.
6.
De beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2.
Bij beschikking van 17 september 2024 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie van 17 september 2024 tot 1 oktober 2024. De machtiging is verleend zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden. De GI en de belanghebbenden zijn thans in de gelegenheid gesteld hun standpunten kenbaar te maken.
4.3.
De kinderrechter stelt in de eerste plaats vast dat zich geen nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die maken dat deze beslissing moet worden herroepen.
4.4.
Voor de beoordeling van het resterende deel van het verzoek is het volgende van belang. [minderjarige] is sinds 17 september 2024 in het kader van de verleende spoedmachtiging geplaatst bij [jeugdzorginstelling] . Gebleken is dat zich kort vóór de op 17 september 2024 verleende spoedmachtiging incidenten in de zorg- en opvoedsituatie van de grootouders hebben voorgedaan, die tot een voor [minderjarige] zodanig belastende situatie hebben geleid, dat zij meermalen is weggelopen en er vanuit het gezin signalen werden ontvangen dat er een onhoudbare situatie was ontstaan. Er zijn forse zorgen over het voortduren van ruzies/conflicten in de thuissituatie bij de grootouders, mogelijk in combinatie met drankgebruik door de moeder. Daarnaast ervaart de GI geen open en eerlijke communicatie vanuit de moeder en de oma, waardoor niet tot de kern en tot het constructief bespreken van de zorgen wordt gekomen. Aangenomen wordt door de GI dat, indien [minderjarige] verder aan deze spanningsvolle situaties zou worden blootgesteld, door haar in het verleden opgelopen trauma’s verder zullen worden versterkt. [minderjarige] verblijft thans bij [jeugdzorginstelling] op een neutrale plek, waar zij geen invloeden ondervindt vanuit haar familienetwerk. De kinderrechter acht het in haar belang noodzakelijk dat die situatie, in elk geval voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, tevens in afwachting van de uitkomst van het beschermingsonderzoek door de Raad, gecontinueerd blijft. Daarom zal een machtiging worden verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie voor de resterende duur van de nog lopende voorlopige ondertoezichtstelling, te weten tot 20 oktober 2024.

7.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een gezinsvervangende accommodatie met ingang van heden tot
20 oktober 2024;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024 door mr. Felix, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.