In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, geboren in 1987, was eerder uit een onveilige situatie gehaald en verbleef op dat moment in een accommodatie. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende zorgverleners gehoord, waaronder een psychiater en een casemanager, die hun zorgen over de gezondheidstoestand van betrokkene uitten. Betrokkene zelf gaf aan dat zij positieve ontwikkelingen had doorgemaakt en niet meer terug wilde naar haar oude situatie. De psychiater merkte op dat er geen psychiatrisch toestandsbeeld meer waarneembaar was, maar dat er wel zorgen waren over haar middelenverslaving. De casemanager en andere zorgverleners adviseerden om de opname voort te zetten, terwijl de advocaat van betrokkene aanvoerde dat niet aan de wettelijke vereisten voor voortzetting van de crisismaatregel was voldaan. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er geen sprake meer was van een verslavingsstoornis, er nog steeds ernstige zorgen waren over de gezondheid en veiligheid van betrokkene. Uiteindelijk werd het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beschikking.