In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door de officier van justitie voor een betrokkene, geboren in 1985, die momenteel verblijft in een accommodatie. De rechtbank heeft de relevante stukken in overweging genomen, waaronder een medische verklaring en eerdere beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de betrokkene, zijn advocaat, een psychiater en een verpleegkundige gehoord. De officier van justitie was niet aanwezig.
De officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, met specifieke zorgvormen zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De betrokkene gaf aan dat zijn toestand verbeterd was en dat hij bereid was om vrijwillig samen te werken met de zorgverleners, maar de psychiater uitte twijfels over zijn bereidheid om na ontslag samen te werken met het ambulante team.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, met een risico op levensgevaar en maatschappelijke teloorgang. Gezien de ernst van de situatie en het feit dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht, verleende de rechtbank de gevraagde machtiging voor de duur van drie weken. De rechtbank achtte het noodzakelijk om verplichte zorg toe te passen, waaronder het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, en wees andere zorgvormen af. De machtiging geldt tot en met 24 oktober 2024.