ECLI:NL:RBZWB:2024:7762

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/02/428209 / JE RK 24-1970 (spoed machtiging tot uithuisplaatsing)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over spoeduithuisplaatsing en schorsing contactregeling in een complexe scheidingssituatie

Op 30 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017, en de schorsing van de contactregeling met de vader. De zaak werd aangespannen door de Stichting Jeugdbescherming Brabant, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI beoordeeld in het licht van de wetgeving omtrent uithuisplaatsing en de zorg- en contactregeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige bij de moeder woont en dat er een ondertoezichtstelling is ingesteld. De vader heeft zich autonoom opgesteld en er is geen samenwerking met de GI. De kinderrechter heeft de zorgen over de minderjarige, die door de moeder zijn geuit, serieus genomen, vooral na een zorgelijke melding van de minderjarige zelf. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot spoeduithuisplaatsing afgewezen, maar de contactregeling tussen de minderjarige en de vader voor een periode van twee weken geschorst, met de mogelijkheid voor verdere beoordeling in een mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/428209 / JE RK 24-1970 (spoed machtiging tot uithuisplaatsing)
C/02/428212 / JE RK 24-1971 (schorsing contactregeling)
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een spoeduithuisplaatsing en schorsing contactregeling
in de zaken van
DE STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Den Bosch,
gecertificeerde instelling, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
en
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de door de GI mondeling gedane verzoeken, met bijlagen van de GI, schriftelijk bevestigd en ingekomen op 31 oktober 2024.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 april 2024 (C/02/419982 / FA RK 24-1131) is [minderjarige] toevertrouwd aan de moeder.
2.3
Bij de door deze rechtbank mondeling op 28 mei 2024 gegeven beslissing, schriftelijk bevestigd op 4 juni 2024, is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI van 28 mei 2024 tot 28 mei 2025.

3.De verzoeken

3.1
De kinderrechter begrijpt dat de schriftelijke bevestiging van de mondelinge verzoeken betrekking heeft op beide door de GI mondeling gedane verzoeken, ertoe strekkende:
met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen bij de moeder voor de duur van vier weken; de GI verzoekt de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden en deze uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
te bepalen dat de zorg- en contactregeling tussen vader en [minderjarige] voorlopig wordt geschorst, in ieder geval totdat de GI inhoudelijk en constructief met de vader heeft gesproken en er op basis van samenwerking afspraken gemaakt kunnen worden omtrent de contactmomenten tussen vader en [minderjarige] waarbij de veiligheid van [minderjarige] is gewaarborgd.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1
Op grond van artikel 800 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking over het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing onverwijld worden afgegeven, indien de mondelinge behandeling van het verzoek niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de jeugdige.
4.2
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.4
Anders dan voor de beslissing betreffende een machtiging tot uithuisplaatsing, opgesomd in artikel 800 lid 3 Rv en artikel 809 lid 3 Rv, bevat de wet voor de beslissing tot een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 1:265g: BW geen bijzondere regels. De Hoge Raad heeft echter bij uitspraak van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) het volgende overwogen in het kader van een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing:
“(…)
Hoewel de rechter in verband met het bepaalde in art. 19 Rv of art. 6 EVRM in het algemeen niet op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening mag beslissen zonder de belanghebbenden in de gelegenheid te hebben gesteld zich over dat verzoek uit te laten, kan dat anders zijn bij een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als hier aan de orde. Genoemde bepalingen staan niet eraan in de weg dat de kinderrechter met het oog op de spoedeisendheid [van het verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing], mede gelet op de ernst van de eraan ten grondslag gelegde feiten, met spoed voorlopig op dat verzoek beslist zonder de belanghebbenden te horen. Het is aan de kinderrechter overgelaten of hij daartoe overgaat. Beslist de kinderrechter met spoed voorlopig en zonder de belanghebbenden te horen op het schorsingsverzoek, dan dient hij bij de verdere behandeling van het verzoek tot vervallenverklaring, eventueel na een verzoek tot vervroegde mondelinge behandeling, het schorsingsverzoek nader te beoordelen en zijn oordeel dienaangaande zo nodig te heroverwegen of nader te motiveren mede in het licht van hetgeen de belanghebbenden in dat verband aanvoeren (vgl. HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9324)(…)”.
4.5
Hoewel de onderhavige zaak geen betrekking heeft op een verzoek tot schorsing van een schriftelijke aanwijzing (zoals in de door de Hoge Raad aangehaalde uitspraak), is de kinderrechter van oordeel dat dezelfde uitgangspunten dienen te gelden in deze zaak. De kinderrechter is van oordeel dat de GI ontvankelijk is tot het doen van een verzoek op grond van artikel 223 Rv jo. artikel 1:265g BW om de contactregeling tussen de vader en de minderjarige te schorsen.
Inhoudelijke beoordeling
4.6
Uit de toelichting bij het verzoek blijkt dat sprake is van een complexe scheidingssituatie. Volgens de geldende zorg- en contactregeling (dat door ouders is afgesproken maar niet in een rechterlijke beslissing is opgenomen) verblijft [minderjarige] gedurende één weekend per twee weken bij de vader. Sinds de start van de maatregel van ondertoezichtstelling ontbreekt iedere vorm van samenwerking met de vader, nu hij zichzelf als autonoom beschouwt. In een gesprek met de vader in het kader van een aankondiging schriftelijk aanwijzing bleek geen enkele ruimte om inhoudelijk over [minderjarige] te spreken. In de weekenden dat de vader [minderjarige] haalt en brengt wordt gezien dat daarin elke structuur ontbreekt, waardoor het [minderjarige] ontbreekt aan duidelijkheid. Door de GI is geprobeerd hierin te interveniëren, zij het zonder resultaat. De moeder bemerkt dat [minderjarige] na de omgangsdagen boos en opstandig gedrag vertoont, welk gedrag enkele dagen aanhoudt.
4.7
Op 15 oktober 2024 heeft de moeder de vader op de hoogte gebracht van een zorgelijke melding van [minderjarige], namelijk dat hij zou hebben verteld dat hij niet zou willen leven. Op 25 oktober heeft de vader [minderjarige] opgehaald voor het reguliere contactmoment. Op 27 oktober 2024 bleek dat de vader [minderjarige] niet wil terug brengen naar de moeder. De vader gaf daarover aan dat hij vindt dat de moeder niet goed voor [minderjarige] kan zorgen. Onduidelijk was waar [minderjarige] op dat moment was en hoe het met hem gaat. Uit contact van de politie met de vader bleek dat [minderjarige] bij hem en zijn partner te [plaats] verbleef. Ter plaatse gaf de vader aan de politie aan dat hij niet voornemens was om [minderjarige] naar zijn moeder te brengen. De politie maakte een zorgmelding op, omdat sinds augustus 2024 er op het adres van de vader een persoon staat ingeschreven die meerdere drugs gerelateerde antecedenten op zijn naam heeft staan. Daarna heeft de vader contact op met school opgenomen, waarbij hij heeft aangegeven dat [minderjarige] uit veiligheidsoverwegingen voorlopig niet op school zal verschijnen, dat [minderjarige] niet leerplichtig is en dat hij [minderjarige] zelf thuis wil onderwijzen. [minderjarige] bleek ook door de vader voorlopig te zijn afgemeld bij zijn voetbalvereniging.
4.8
Op woensdag 30 oktober 2024 heeft JBB opnieuw contact met de politie, omdat de zorgen toenemen. De politie constateert dat vader in zijn eigen woning is in [woonplaats] en vader geeft aan dat [minderjarige] bij zijn partner is in [plaats]. Vader zal in de weekenden naar [plaats] gaan en proberen dat ook eens in de week in de avond te doen, maar voor de rest zal hij in [woonplaats] verblijven, omdat hij daar zijn werk heeft.
4.9
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek strekkende tot machtiging tot spoeduithuisplaatsing vermeld dient te worden afgewezen, aangezien het kind in kwestie ingevolge de op 11 april 2024 door deze rechtbank gegeven beschikking (C/02/419982 / FA RK 24-1131) al voor de duur van de bodemprocedure (C/02/419979 / FA RK 24-1129) aan de moeder is toevertrouwd.
4.1
Verder zal de kinderrechter het verzoek strekkende tot het schorsen van contact tussen [minderjarige] en de vader toewijzen voor een periode van twee weken, onder aanhouding van de beslissing op het restantverzoek. De moeder, de vader en de GI worden in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over het verzoek tijdens de hierna te noemen mondelinge behandeling.
4.11
De kinderrechter zal de beslissing ten aanzien van het verzoek, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
4.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] af;
5.2
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de contactregeling tussen [minderjarige] en de vader zal zijn geschorst voor de duur van twee weken en houdt de beslissing op het verzoek voor het overige aan;
5.3
bepaalt dat de moeder, de vader en de GI zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling op
[datum] 2024 om [uur], bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW Breda;
5.4
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de vader, de moeder en de GI;
5.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. Sumner, kinderrechter en schriftelijk uitgewerkt op 31 oktober 2024, in aanwezigheid van Baremans, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.