In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1984. De rechtbank heeft de beschikking verleend op verzoek van de officier van justitie, die een machtiging vroeg voor de duur van drie weken. De betrokkene verblijft in een accommodatie en heeft te maken met een psychische stoornis, vermoedelijk een schizofreniespectrumstoornis, en alcoholverslavingsproblematiek. De burgemeester van Breda had op 5 oktober 2024 de crisismaatregel ingesteld, waarna de rechtbank op 8 oktober 2024 de mondelinge behandeling heeft gehouden.
Tijdens de behandeling zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder een psychiater en een verpleegkundig specialist. De psychiater gaf aan dat de toestand van de betrokkene geleidelijk verbetert, maar dat er nog steeds sprake is van prikkelgevoeligheid en paranoïde waanbeelden. De advocaat van de betrokkene voerde aan dat hij bereid is om vrijwillig mee te werken aan de zorg, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende vertrouwen is in de bereidheid van de betrokkene om aan de noodzakelijke zorg in een vrijwillig kader mee te werken.
De rechtbank concludeerde dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en dat de gevraagde vormen van verplichte zorg noodzakelijk zijn om de veiligheid van de betrokkene en zijn omgeving te waarborgen. De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en bepaalde dat deze geldt tot en met 29 oktober 2024. De overige verzochte zorgvormen werden afgewezen, omdat niet is gebleken dat deze noodzakelijk zijn.